De taal in het gelid | Lingua Tertii Imperii

Het verhaal van de joodse taalkundige Victor Klemperer is door de publicatie van zijn dagboek (besproken in De Morgen van 8 augustus) bij een breder publiek bekend geraakt. Klemperer overleefde het nazi-regime dankzij zijn huwelijk met een 'arische' vrouw die hem door dik en dun hielp, ondanks alle spot, bedreigingen en ontberingen, ze bleef weerstaan aan de felle druk om te scheiden en hem aldus aan de beulen uit te leveren. Naast zijn dagboek hield Klemperer vanaf 1933 ook een taalkundig notitieboek bij waarin hij het ontstaan en de evolutie van de 'taal van het Derde Rijk', de Lingua Tertii Imperii (LTI) optekende. Dit notaboek werd, anders dan zijn dagboek, direct na de oorlog in de DDR gepubliceerd (in 1947) en ook herhaaldelijk herdrukt. Het was en is voor filologen en geschiedkundigen van het Derde Rijk bijna verplichte literatuur. In die kringen wordt er regelmatig verwezen naar het begrip LTI, zij het niet altijd even correct.

Zoals het dagboek, is ook dit notitieboek een ijzersterk en ontroerenddocument humain van de hand van een geleerde van 'de oude stempel': humanist in hart en nieren, een man van de Verlichting die bewogen wordt door kritische nieuwsgierigheid en over een enorme eruditie beschikt. Ook deze getuigenis is uitstekend geschreven en voor een groot publiek geschikt. Ze bevat een schat aan informatie over het dagelijks leven, denken, voelen en spreken in het Duizendjarig Rijk. 'Duizendjarig', de zelfoverschatting die het nazidom typeert; elke gebeurtenis van enig gewicht wordt 'historisch' genoemd. Dat is een van de kenmerken van LTI: voortdurende overstijging van het superlatief; alles is totaal (Totalkrieg) en eeuwig, iedereen zet zich voor 150% in. Ander kenmerk van deze ziekte van de taal is de ten top gedreven beweging en actie. Alles begint en eindigt met SturmSturmabteilung, de SA; der Stürmer, het blad van Julius Streicher waarin de jodenhaat wordt gepredikt; der Angriff (de aanval) het lijfblad van Goebbels en de Partij zelf die zich de Bewegung noemt.

Taal als agressie, brutale arrogantie en verachting voor vreemde mensen. 'Een strafexpeditie tegen communisten' bijvoorbeeld, het klinkt zo koloniaal, roept beelden op van een omsingeld negerdorp, je hoort het knallen van de zweep. Ook taalkundig was het nationaal-socialisme niet bepaald creatief, weinig nieuwe woorden maar vooral verandering van de betekenis, de waarde en de frequentie van woorden. 'Fanatiek' werd een positieve term, ter aanduiding van wat men vroeger 'hartstochtelijk', 'passioneel' of 'bezield' zou hebben genoemd. Of 'concentratiekamp': tijdens de Boerenoorlog rond de eeuwwisseling werd daarmee een tijdelijke instelling aangeduid waarin de Engelsen Zuid-Afrikaanse Boeren opsloten; in het nazi-tijdperk werd het een blijvend instituut in volle vredestijd, niet tegen de vijand maar tegen een deel van de eigen bevolking gericht.

De taal van het Derde Rijk is eentonig, zit vol cliché's, steeds dezelfde opzwepende en schreeuwerige toonaard, zonder onderscheid tussen gesproken en geschreven taal. Het is een arme taal, ze brengt slechts één kant van de mens tot uitdrukking. Klemperer noemt het de hysterie van de taal, propagandamiddel van het massafanatisme. Niet Hitler maar Goebbels,unsere Doktor zoals de Duitsers hem noemden, was de meester van propaganda en LTI, hij gaf de toon aan. Veel sporttermen gebruikte hij, vooral uit de bokssport. Kort na Stalingrad werden de soldaten met volgende beeldspraak moed ingesproken: "We wissen ons het bloed uit de ogen om weer klaar te zien en bij het begin van de volgende ronde staan we weer stevig op onze benen".

Bij alles wordt ook een snuifje 'Volk' gedaan, als zout bij het eten: volksfeest, volksbewust, volksgemeenschap, volksnabij, volksvreemd, volkskameraad, volkskanselier, Volksschädling (volksschadelijke). De dagelijkse geschiedenis van het gewone volk wordt uitvoerig belicht door Klemperer. De almaar scherpere discriminatie en hoe daarop gereageerd werd, hoe men zich teweerstelde, overeind probeerde te blijven. Klemperer deed dat door het werk voort te zetten waarvoor hij was opgeleid: taalanalyse. Zijn notitieboek noemt hij zijn balanceerstok om het evenwicht te bewaren boven de afgrond van een steeds gruwelijker werkelijkheid. Hij ontleedt het geweld dat ook de taal wordt aangedaan. Een sluipend gif dat geleidelijk alle denken aantast. "Woorden kunnen als kleine arsenicumdosissen zijn, ongemerkt ingeslikt, aanvankelijk zonder enige uitwerking". Maar als men "maar lang genoeg 'fanatiek' zegt voor 'heldhaftig' en 'deugdzaam', gaat men geloven dat een fanatieker een deugdzame held is en dat zonder fanatisme geen heldendom bestaat". Zijn vrouw bewees het tegendeel. Het gif tastte op de lange duur iedereen aan, ook de onverschilligen, de slachtoffers en zelfs de tegenstanders van de nazi's spraken de taal van de machthebbers. De LTI was totalitair en alomtegenwoordig: in geschiedenisboeken, schoolatlassen, gesprekken, radiotoespraken, grappen, geruchten, geboorteaankondigingen, overlijdensberichten, kranten, tijdschriften, opschriften en romans, "alles zwom in dezelfde bruine saus". Uiteindelijk betrapte Klemperer ook zichzelf erop. Dat bevestigde weliswaar zijn stelling, maar dat ook hij LTI-horige was verbijsterde hem.

De Blut und Boden-ideologie (BLUBOkult) drukte overal zijn stempel op. Grootstedelingen waren door asfalt van de aarde afgesneden, zonder wortels, ontaard (entartet). Ontaarde vrouwen werden in Berlijn asfaltbloemen geheten. Een ander opvallend kenmerk van de LTI is de koppeling van het organische aan het mechanische, zoals inMenschenmaterial. Het individu wordt gemechaniseerd, gehoorzaamt blindelings, Befehl ist BefehlGleichschalten: men hóórt de druk op de knop die mensen omschakelt tot gelijkvormige wezens met automatische houdingen en voorspelbare bewegingen. En ook de taal wordt gemechaniseerd: veel afkortingen en letterwoorden, zoals overigens het door Klemperer bedachte LTI... Het SS-teken met zijn scherpe hoeken zat in de letterkasten van kranten en uitgeverijen, stond als aparte toets op schrijfmachines. Het teken was gemaakt met de oude zege-rune (Siegrune) in gedachten. Maar lang voordat er een nazistische SS was, schrijft Klemperer, zag men de SS op transformatorhuisjes met daaronder de waarschuwing 'Achtung, Hochspannung!', een gestileerde voorstelling van de bliksem. Mogelijk verwees ook nazi-SS daarnaar. Op de zwarte vaandeltjes van de SS-Kinderformationen stond in elk geval één zigzagbliksemschicht, een halve SS.

Klemperer lijkt meer Duitser dan jood. Al was hij een fel anti-nazi toch zag hij het keerpunt in de oorlog als een (Duitse) catastrofe, en toen de geallieerden het pleit dreigden te winnen schreef hij over de vijand die aan Duitslands grenzen stond. Hij was een van die joden wier voorouders al zo lang in Duitsland verbleven dat ze zelfs met de beste wil van de wereld niet meer uit hun Duitse vel konden. Ze waren zo verregaand geassimileerd, dat ze niet meer ont-Duitst konden worden... wie dat wou, moest ze uitroeien.

Op 21 maart 1933 viel op de prikborden van Duitse universiteiten volgende mededeling te lezen: "Als de jood Duits schrijft, liegt hij", joden die in de toekomst boeken in het Duits zouden publiceren moesten eraan toevoegen: "vertaald uit het Hebreeuws". Die taal was Klemperer niet machtig, maar zijn kennis en gebruik van het Duits is ronduit meesterlijk. En dat stelde hem in staat de schade die de Duitse taal opliep zorgvuldig op te meten.

Ook Nico Rost, een Nederlands communist, hield hartstochtelijk van Duitsland en van taal, als journalist en vertaler zijn werkinstrument. Zijn liefde voor de Duitse cultuur kwam hem op tweemaal concentratiekamp staan. In 1933 was hij een van de eerste buitenlanders die opgesloten werden (een drietal weken in Oranienburg), in 1943-44 belandde hij in Vught en Dachau. Dankzij zijn vooroorlogse relaties met vele (Duitse) anti-fascisten kreeg Rost van bij aankomst in Dachau een relatief goed postje toebedeeld. Hij werd een Prominent in het kamp en beschikte daardoor over voldoende energie, tijd en middelen om te lezen en te schrijven. Zijn kampdagboek verscheen in 1947 onder de titel Goethe in Dachau. Daarin blijkt de kampwerkelijkheid weinig meer dan het decor voor boeiende reflecties over de wereldliteratuur die Rost uit de kampbibliotheek betrok. Het lijkt wel dat literatuur, filosofie en religie hem bijna volledig in beslag namen. De beschreven ontmoetingen, gesprekken en vriendschappen met andere intellectuelen in het kamp, werden de laatste getuigenissen over de velen die het einde niet haalden. Zijn dagboek was een wapen in de strijd om de overleving, literair verzet tegen de om zich heen grijpende ontmenselijking. Pas in de laatste oorlogsmaanden drong de realiteit zich zo dwingend op dat Rost zijn "vlucht in de literatuur" moest opgeven.

Goethe in Dachau toont hoe (Duitse) cultuur ondanks of zelfs dankzij absolute barbarij bleef voortbestaan. Ook na de oorlog bleef Rost hameren op het essentiële onderscheid tussen nazi's en Duitsers. Goethe in Dachauheeft op velen diepe indruk gemaakt, maar zijn auteur bleef vrij onbekend. Daaraan wou Hans Olink, een Nederlands journalist, iets doen. Ook hij werd diep getroffen door het dagboek en daarmee begint hij ook het levensverhaal van Rost. Helemaal ten onrechte is dat niet, deze biografie maakt duidelijk dat Rost zichzelf in het kamp heeft overtroffen, als mens en literair. Door de oorlog en de kampen werd hij toleranter tegenover politiek andersdenkenden, door het contact met de Duitse klassieken uit de kampbibliotheek bloeide zijn persoonlijkheid open, "hij kwam rijker terug dan hij was gegaan".

Rost was en is een boeiende, intrigerende en controversiële figuur. Opgegroeid in een welgesteld zakenmilieu trok hij in de jaren twintig als publicist met literaire ambities naar Berlijn. Daar nam hij jarenlang deel aan het literaire wereldje in en om het beroemde Romanisches Café. Hij maakte er evenveel vrienden als vijanden, een constante in de rest van zijn leven. In de jaren twintig werd hij lid van de Nederlandse communistische partij. Na zijn vrijlating uit Oranienburg week hij naar België uit. In de daaropvolgende tien jaar onderhield hij goede contacten met de vele Duitse emigranten in ons land, geconcentreerd in Bredene en Oostende. Hij vertaalde hun werk en berichtte erover in de Gentse Vooruit, waarin hij ook felle anti-fascistische artikels schreef. Hij trok als verslaggever naar de Spaanse burgeroorlog. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij een gevierde persoonlijkheid in Oost-Duitsland, tot hij ook daar in ongenade viel en opnieuw naar België terugkeerde. Van dan af was hij zeer bedrijvig in het Nederlands Dachau-comité, voerde actie tegen onbestraft gebleven nazi-misdadigers en werd een gewaardeerd propagandist van het anti-fascisme.

Rost vertaalde tientallen werken, vooral uit de Duitse geëngageerde literatuur: Anna Seghers, Hans Fallada, Alfred Döblin, Lion Feuchtwanger, Arnold Zweig, Bertolt Brecht en vele anderen. Hij heeft ze allen persoonlijk gekend en zijn levensschets is dan ook uitgegroeid tot het toneel waarop talloze Duitse, Nederlandse en Vlaamse schrijvers de revue passeren. Bijvoorbeeld zijn vriend Louis Paul Boon, die hij het idee aan de hand deed om eens een boek te schrijven "over die pastoor in Aalst, priester Daens...".

Ook als communist was Rost verre van een onbesproken figuur. Aanvankelijk leunde hij aan bij Trotski, maar al gauw werd hij een gedreven Stalinist. Hij fungeerde als koerier, verbindingsman en spion. Zijn gedrag getuigt van een soms meedogenloze partijgetrouwheid, maar partijdiscipline lag hem niet en daardoor stond hij bijna voortdurend op gespannen voet met hoog geplaatste communisten. Hij was een vrijbuiter en dwarsligger, die toch de handen vuilmaakte in dienst van de Partij, en daarbij zelfs geen vrienden ontzag.

Hans Olink heeft bergen werk verzet, maar veel blijft vaag, onbeantwoord. Rost leven was natuurlijk bijzonder bewogen en over zichzelf liet hij nooit veel los. In deze biografie kom je minder over hem te weten dan over de (literaire) wereld waarin hij zich bewoog en die inderdaad zijn leven en lust was. Veel valt waarschijnlijk ook niet meer te achterhalen, maar hier en daar ging de biograaf toch niet ver genoeg en laat hij een steek vallen. Het gerucht dat ten tijde van Rosts val in de DDR de ronde deed - dat hij in Dachau met de Gestapo zou hebben samengeheuld - had niet zomaar vermeld mogen worden, maar aanleiding moeten zijn voor onderzoek in het archief van Dachau. Over de kampen staan er nogal wat onjuistheden in, bijvoorbeeld dat er 235.000 mensen zijn omgebracht in Dachau. Uit de recentste tellingen blijkt dat er in totaal 206.300 mensen werden opgesloten en dat 31.591 hunner dat niet overleefd hebben. Dat is meer dan erg genoeg. Olink neemt deze nodeloze overdrijving kritiekloos over van Rost die midden jaren vijftig een brochure schreef waarin hij het totaal gebrek aan belangstelling voor het voormalige concentratiekamp aanklaagt. Toen al was er kennelijk sprake van wat ik het Auschwitz- of Holocausteffect zou willen noemen: vergeleken met de zes miljoen lijken de enkele tienduizenden doden wel niets. Bijna werktuigelijk worden 'te lage' cijfers opgedreven en het resultaat wordt vrijwel gedachteloos overgenomen omdat het werkelijk aantal slachtoffers, door de voortdurende vergelijking, ongeloofwaardig geworden is.

Deze biografie is een aanrader voor al wie geïnteresseerd is in de voor- en direct naoorlogse wereld van de geëngageerde literatuur, in droom en teloorgang van het communisme. De opbouw is wat ruw en rommelig, het verhaal verloopt niet chronologisch en vele verhaallijnen worden niet afgemaakt, maar dit 'anarchisme' kan worden gezien als een onbedoeld eerbetoon aan de bohémien die Nico Rost ongetwijfeld was.

Klemperer, Victor - LTI. Notizbuch eines Philologen, Leipzig, Reclam Verlag, 1996

Olink, Hans - Nico Rost. De man die van Duitsland hield, Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1997

Verschenen in De Morgen, 20 november 1997.