De oogkleppen van de evolutionaire psychologie

Aan sommige universiteiten waart in kringen van psychologen, biologen, filosofen en moralisten een nieuwe 'wetenschappelijke' mode. De uit de VS overgewaaide evolutionaire psychologie zou op termijn veel wetenschappen overkoepelen en uiteindelijk overbodig maken. Nieuw is dat niet, midden jaren zeventig en tachtig beloofde de sociobiologie hetzelfde. De evolutionaire psychologie heeft trouwens veel gemeen met de sociobiologie, eigenlijk is het een beetje oude wijn in nieuwe zakken.

Mark Nelissen, professor in de gedragsbiologie aan de Universiteit Antwerpen, gaat in De bril van Darwin "op zoek naar de wortels van ons gedrag". Achterop het boek luidt het dat "ons gedrag niet zo vanzelfsprekend is als men lange tijd heeft gedacht" en dat "gedrag een bijzonder complex gegeven is", maar in het boek zelf wordt dat complex gedrag - en ook de psyche - gereduceerd tot enkele simplistische evolutionaire basismechanismen. Die hebben in de oertijd, "vele duizenden en miljoenen jaren geleden", toen onze voorouders nog jager-verzamelaars waren, ons gedrag vrij definitief bepaald en genetisch vastgelegd ('jager-verzamelaar': benaming voor de arbeidsverdeling die de menselijke soort heel lange tijd bepaald heeft; mannen jagen, vrouwen verzamelen). De auteur "verklapt" van bij het begin dat "ons doen en laten vandaag alleen verklaard kan worden aan de hand van gedrag van onze voorouders". Heel wat gedrag en gedragssystemen zijn te herleiden tot twee principes, overlevingswil en maximale verspreiding van genen.

Dat is in een notendop de stelling van de evolutionaire psychologie. Nelissen is gedragsbioloog en bestudeert de evolutietheorie van ons gedrag, niet van onze hersenen en hun werking. Maar gedrag en psyche zijn natuurlijk moeilijk van elkaar te scheiden. Nelissen baseert zich trouwens voornamelijk op evolutionair-psychologische werken. Gedrag en psyche zouden grotendeels erfelijk bepaald zijn; alleen terloops stipt hij aan dat ook onze persoonlijke ervaringen van belang zijn, om daar vervolgens in alle talen over te zwijgen.

De essentie van Nelissens verhaal speelt zich af in wat hij het Moederland noemt, ons land van herkomst, het "geheel van de omgevingsfactoren waarin onze voorouders leefden en waaraan hun soort of populatie na veel generaties natuurlijke selectie was aangepast". Onder Moederland verstaat hij de omgeving van al onze voorouders, van homo erectus tot homo sapiens sapiens. Dat is een enorme, onnauwkeurig afgebakende periode. De ene keer heeft Nelissen het over honderdduizend jaar, vervolgens over tienduizenden en dan weer over miljoenen jaren. Daarenboven weten we bijzonder weinig over deze onmetelijke periode. We hebben geen idee hoe de omgeving eruit zag waaraan onze voorouders zich moesten aanpassen; geen idee van omvang, structuur of organisatie van de groepen jager-verzamelaars die ze gevormd hebben. De fossiele overblijfselen van de eerste mensachtigen zijn veel te fragmentair. Geen wonder dus dat de evolutionair-pyschologische theorieën van speculaties aan mekaar hangen.

Negenennegentig procent van ons gedrag (en denken) zou nog overeenstemmen "met wat ons Moederland voorschreef". Dat komt doordat de natuurlijke selectie de voorbije tienduizend jaar heel weinig veranderd heeft, evolutionair gezien is dat een veel te korte periode. Dat is onjuist, in werkelijkheid weten we gewoon niet hoe snel of traag de evolutie verloopt. Soms gebeurt er miljoenen jaren niets en dan plots van alles. Maar evolutionair-psychologen moeten wel een genetische stilstand poneren, anders kunnen ze hun geliefkoosde methode niet toepassen, namelijk terugredeneren vanuit hedendaags gedrag.

Anders dan de meeste evolutionair-psychologen beseft bioloog Nelissen dat moet worden aangetoond dat er gedragsbepalende genen bestaan. Eigenlijk, stelt hij, is het simpel, "de genen bepalen hoe zenuw- en spiercellen worden gemaakt en hoe ze zullen werken, dus ook hoe ze het spel van het gedrag zullen spelen (...) De dingen die het gedrag mogelijk maken, onze infrastructuur, zijn erfelijk bepaald; dat is dus al een duidelijke erfelijke component van ons gedrag". Simpel, inderdaad. Een drogredenering is het, de eigenschappen van een fundament zijn niet noodzakelijk de eigenschappen van wat erop gebaseerd is.

Trekken we Nelissens redenering door dan zijn alle artefacten, is de hele cultuur genetisch bepaald. Een enkele keer gaat Nelissen ook zo ver: "De evolutie heeft immers de structuren gecreëerd die nodig waren om de cultuur mogelijk te maken, namelijk de organisatie van onze hersenen". Toch een wat simplistische oplossing voor het nature-nurturevraagstuk. Nelissen vermoedt ook dat sceptici misschien niet overtuigd zijn en gaat daarom "op zoek naar overtuigende aanwijzingen van de erfelijkheid van gedrag". Daartoe gaat hij uit van een wel heel ruime definitie van gedrag: "Wat wij ook doen en laten, wat wij ook zeggen, schrijven, tekenen, maken, het is gedrag. En het blijft gebonden aan de wetmatigheden die eigen zijn aan gedrag. Dus een grappige of politieke cartoon is een gedragsverschijnsel". Nelissen geeft slechts één voorbeeld van een genetisch bepaald 'gedrag': de wenkbrauwgroet (het lichtjes optrekken van de wenkbrauwen bij een vriendelijke begroeting). Als dit gedrag is, dan zijn ook maagoprispingen, ademhaling, erecties en het naar het licht groeien van planten dat.

Onverstoorbaar concludeert Nelissen uit de wenkbrauwgroet dat gedrag minstens gedeeltelijk bepaald is door informatie in het DNA en dus aan natuurlijke selectie onderhevig is. Gedrag kan dus evolueren en "dat is het bewijs waarnaar wij zochten (...) het gedrag van een soort is mede te verklaren vanuit het gedrag van de voorouder waaruit die soort is geëvolueerd". Van een cirkelredenering gesproken!

Voor Nelissen is de kous hiermee af, de lezer moet maar begrijpen dat hij in zijn boek "geen opsomming kan geven van alle voorbeelden die net als de wenkbrauwgroet door hun universaliteit wijzen op een genetische component". Wel geeft hij toe dat er nog geen enkel gedragsgen gevonden is. Vergeet ook niet dat, eens zo'n gedragsgen ontdekt zou zijn, ook nog nagegaan moet worden of het terug te vinden is in het DNA van fossiele resten van onze voorouders.

Nelissen beweert dat hij "het bestaan van een menselijk gedrag verklaart door de evolutie ervan te analyseren" maar doet dat geenszins. Hij analyseert geen evoluties maar fabriceert ze op speculatieve wijze op basis van de twee evolutionaire principes. De evolutionaire psychologie is één grote cirkelredenering: hedendaagse denkwijzen en gedrag worden in een ver verleden en een hypotetische omgeving geprojecteerd, om vervolgens te claimen dat dit verzonnen verleden het hedendaags denken en gedrag verklaart. Deze methode is verifieer- noch falsifieerbaar en bijgevolg onwetenschappelijk.

Neem Nelissens speculaties over verkrachting. Gezien de noodzaak van maximale genenverspreiding moet deze geweldpleging een evolutionair logische basis hebben. Verkrachten is in feite natuurlijk en veel dieren doen het. Er moeten, vervolgt Nelissen, genen bestaan die tot verkrachting aanzetten. Toegegeven, misschien "is de menselijke verkrachting complexer en spelen ook agressieve en pathologische factoren een rol". Nelissen stelt ons gerust, verkrachtingen zijn geen "volwaardige voortplantingsstrategieën". Zonder investering van de vader heeft de baby weinig kans de volwassenheid te halen en zich voort te planten. In de oertijd konden zwangere vrouwen of vrouwen met kinderen immers niet zonder man overleven. Tot daar de associatieve speculaties van onze bioloog. Daar kan heel veel tegen ingebracht worden. Wie zegt bijvoorbeeld dat door verkrachting zwanger geworden of in de steek gelaten vrouwen niet overleefden dankzij groepen of veelmannerij? Tenslotte is de ene speculatie de andere waard. Nelissen neemt ook stilzwijgend aan dat verkrachte vrouwen geen partner hebben. En als het kind van een verkrachter weinig kans had te overleven, welk is dan het evolutionaire voordeel van verkrachting dat ervoor gezorgd zou hebben dat er een 'verkrachtingsgen' ontstond?

De bril van Darwin is een aaneenrijging van speculaties. Voortdurend moet van alles worden aangenomen ("stel nu dat", "laten we aannemen dat", "we kunnen vermoeden"...). Dat valt ook Nelissen op. Maar geen nood, dat is gewoon een "evolutionaire manier van redeneren (...) verantwoord omdat er veel mutaties mogelijk zijn in ons genoom en ik [Nelissen, dus] bij elke 'stel dat' alleen de mutatie heb gekozen die een hogere fitness scoort, en zich dus in elk geval zal verspreiden in de populatie".

Nelissen personifieert de evolutie, verklaart alles intentionalistisch en kadert een en ander teleologisch in: "alweer heeft de evolutie de meest economische oplossing bedacht", "de vindingrijkheid van de evolutie", "zuinig en economisch zoals altijd" enz... Aan het slot zegt hij wel dat de evolutie geen doel voor ogen heeft, dat veel op toeval berust. Dit had in het begin gemoeten, maar dan had Nelissen natuurlijk een ander, een wetenschappelijk verantwoord boek moeten schrijven.

In het spoor van Richard Dawkins (The Selfish Gene) beschouwt Nelissen het gen als dé bouwsteen van het leven, de eenheid van evolutie. Lichamen zijn voor hem "tijdelijke voertuigen die nagenoeg onsterfelijke genen door de generaties moeten loodsen". Maar het gen is de fundamentele bouwsteen van het leven niet, het DNA is geen alles bepalende blauwdruk. Het gen is geen eeuwigdurende, zelfstandige, zichzelf reproducerende eenheid van selectie of functie. Genen beïnvloeden elkaar, gaan relaties aan, bijvoorbeeld om bepaalde negatieve consequenties ongedaan te maken. Een organisme hoeft niet stuk te lopen telkens als een gen muteert. Het gen is een eenheid van erfelijkheid, niet van evolutie. Er zijn geen eenheden van evolutie, alle eenheden veranderen constant. Genen, DNA, cellen en individuen zitten ingebed in elkaar en in een bepaalde omgeving. Ze interageren, zijn onderling afhankelijk.

Nelissen voorspelt dat over enkele decennia aan de hand van onze biologische wortels alles verklaard zal zijn: dat liefde niet eeuwig duurt, we geld overschrijven om de nood te leningen in een land aan de andere kant van de wereld, dat we een politiek beleid hebben. Evolutionaire biologie en psychologie zullen op veel terreinen toegepast worden, "in de geneeskunde en de psychiatrie, in de psychologie en de sociologie, ja zelfs in de economie en de politiek". Nelissen steekt niet onder stoelen of banken dat hij smoorverliefd is op de theorie. Zijn boek toont aan dat hij behalve zijn hart ook een flink deel van zijn kritische zin heeft verloren. Als liefde blind maakt, helpt zelfs Darwins bril niet.

Nelissen, Mark - De bril van Darwin. Op zoek naar de wortels van ons gedrag, Tielt, Lannoo, 2000

Verschenen in Streven, september 2001