De banaliteit van schuld | Biografie van Adolf Eichmann

Een voortreffelijk ambtenaar die met veel ervaring en gezond verstand een efficiënt werkende dienst opzette; een knappe en vrolijke man, geliefd bij zijn vrouwelijke ondergeschikten; een goed violist die in een kwartet van medewerkers muziekavonden opvrolijkte - Adolf Eichmann voor intimi.

Toen deze executeur van de jodenuitroeiing in 1961 in Jeruzalem, in het land van zijn slachtoffers, terechtstond deed hij zich om begrijpelijke redenen voor als een passieloze organisator, iemand die alleen maar bevelen opvolgde, ook al verafschuwde hij de taak die hem was opgelegd. Nogal wat commentatoren zijn daar toen ingetuind, de filosofe Hannah Arendt bijvoorbeeld baseerde haar concept 'de banaliteit van het kwaad' op Eichmanns rechtszaalidentiteit.

Het proces tegen Eichmann was de eerste publieke gebeurtenis waarop alle aandacht naar de jodenuitroeiing ging in plaats van naar de Tweede Wereldoorlog. Door de opkomst van de televisie was het ook de eerste wereldwijde mediagebeurtenis; in Israël en West-Duitsland werd het in onderwijsprogramma's ingepast - Eichmann als aanschouwelijk geschiedenisonderricht.

Bijna iedereen verwachtte zich aan een monster, velen waren ontgoocheld toen meneer Doorsnee de rechtzaal betrad. Elie Wiesel ergerde er zich aan dat hij er menselijk uitzag, hij had liever een moordzuchtig type gezien. Nazi-jager Simon Wiesenthal had dit soort reacties voorzien, maar zijn voorstel om Eichmann in SS-uniform op te laten treden vond natuurlijk geen gehoor.

In het kader van haar in de jaren 1950 ontwikkelde totalitarismetheorie pleitte Hannah Arendt Eichmann vrij van ideologie of initiatief. Hij was een 'slaapverwekkend, saai en onbetekenend mannetje', de verpersoonlijking van gedachteloosheid, een robotachtige ondergeschikte, de modelambtenaar van het totalitarisme.

In zijn voortreffelijke maar qua conclusies onevenwichtige en betwistbare biografie stelt David Cesarani dat dit beeld van Eichmann als kleurloze en gehoorzame bureaucraat het onderzoek naar de jodenuitroeiing decennialang heeft scheefgetrokken. Dat heeft, meent hij, vooral te maken met de wetenschappelijke bekrachtiging van Arendts these door het gehoorzaamheidsexperiment van Stanley Milgram, begin jaren 1960. Milgram toonde aan dat veel mensen verregaand gehoorzamen aan een als legitiem erkende autoriteit, bijvoorbeeld een wetenschapper die hen in naam van het experiment verzoekt almaar hogere elektrische schokken toe te dienen aan een 'leerling' die foute antwoorden geeft (fictieve schokken, maar dat wisten de 'leraars' niet).

Het lijdt geen twijfel dat Arendts 'banaliteit van het kwaad' te pas en te onpas werd en wordt aangevoerd en dat het Milgram-experiment vaak veralgemeend wordt tot de nietszeggende stelling dat we allen nazi's zijn. Cesarani gaat er overigens ten onrechte vanuit dat Milgram zelf dit heeft beweerd, waarbij hij over het hoofd ziet dat 'slechts' 65% van de proefpersonen tot het uiterste (450 volt) ging.

Het verklaringsmodel van Arendt en Eichmann kende heel wat minder succes bij historici en andere onderzoekers van de jodenuitroeiing dan Cesarani voorhoudt, maar het sloeg wel aan bij het grote publiek en de media. Vooral ter linkerzijde wordt het veelal gebruikt om mensen een meer kritische, minder gehoorzame houding bij te brengen autoriteiten, bureaucratie en staat. Een recent voorbeeld hiervan is de film 'Un Spécialiste', een beklijvende maar tendentieuze collage van originele videobeelden van het Eichmannproces.

Volgens Cesarani raakte het scheefgetrokken onderzoek maar op het rechte pad dankzij Hitlers gewillige beulen, het geruchtmakend boek van Daniel Goldhagen. Voor deze bijzonder vreemde gedachtegang draagt Cesarani niet één argument aan. Vreemd, omdat de stelling van Goldhagen er - sterk vereenvoudigd - op neerkomt dat 'de' Duitsers van nature behept zijn met een speciaal soort antisemitisme (eliminatie- of uitroeiingantisemitisme); en dat is niets meer of niets minder dan een terugkeer naar de allereerste door emoties vertekende, simplistische verklaring van de verschrikking: onmenselijke daders die in niets op ons lijken.


Burgerlijk

Adolf Eichmann (Solingen, 1906) groeide op in een burgerlijk milieu. Geen zonderling, eerder een uitgaanstype; geen goed student, wel een ijverig verkoper van olieproducten. Eind jaren twintig kwam hij onder de indruk van de nazi-partij, volgens hem en vele anderen de politieke beweging van de toekomst. Hij kwam eerder toevallig terecht bij de inlichtingendienst (Sicherheitsdienst) die de nationaal-socialistische partij moest beschermen tegen haar directe vijanden: marxisten, socialisten, liberalen, joden en vrijmetselaars.

Na zich een tijdje toegelegd te hebben op de vrijmetselarij, werd Eichmann overgeplaatst naar de 'jodenafdeling', op een moment dat niemand kon voorzien welke afmetingen de jodenpolitiek van de nazi's zou aannemen. Eichmann zag, zoals zijn collega's, de joden als staatsvijanden en was ervan overtuigd dat het jodenprobleem zou worden opgelost door ordentelijke emigratie. Vernederingen of willekeurig geweld waren daarbij uit den boze, wie joden wou laten meewerken kon zich beter correct gedragen. Eichmann verdiepte zich in het zionisme, leerde joodse talen en werkte samen met zionistische groeperingen.

Anders dan vaak wordt aangenomen waren de meeste SS-officieren die bij de jodenuitroeiing betrokken waren geen mislukkelingen, meelopers of gedachteloze robots, maar 'intelligente, zelfverzekerde, energieke, jonge mensen uit de middelste en hoogste lagen van de Duitse bevolking met eigen politieke inzichten'. Ze hadden het gangbare eugenetische, biologische denken geabsorbeerd, zagen de Duitsers als een superieur ras, waren ervan overtuigd dat al wie de zuiverheid van dat ras bedreigde bestreden moest worden.

Na de aanhechting van Oostenrijk (maart 1938), werd Eichmann emigratiedeskundige. Weense joodse leiders brachten hem op het idee een gecentraliseerd joods emigratiebureau op te richten; een zo doeltreffende methode dat ze tijdens de oorlog in alle bezette gebieden werd toegepast.

Eichmann was geobsedeerd door zijn werk, hij genoot van de macht en werd arroganter. Maar hij noch iemand anders dachten toen aan uitroeiing. Integendeel, kort na het begin van de oorlog kreeg Eichmann de leiding over het centraal departement voor joodse emigratie. Men werkte er onder meer aan een territoriale oplossing, een jodenreservaat onder toezicht van de SS. In 1940 nog zette Eichmann zich in voor het waanzinnige plan 4 miljoen joden te deporteren naar het eiland Madagaskar. Met de inval in de Sovjet-Unie openden zich nieuwe perspectieven, alle ogen waren nu op de lege vlakten van Siberië gericht. Maar al snel keerden de krijgskansen en ging ook deze oplossing voor het jodenprobleem niet door. In de tweede helft van 1941 werd de knoop dan maar definitief doorgehakt, de joden van Europa zouden fysiek geëlimineerd worden, een besluit dat begin 1942 op de Wannseeconferentie werd bezegeld.

Eichmann had er aanvankelijk moeite mee, maar het wende snel. Hij waste zijn handen in onschuld en bekwaamde zich in massamoord, werd een genocidair. Geen bedenker of gangmaker van de genocide, maar iemand die groeide in een door anderen bepaalde rol - die van uitvoerder, executeur. Anders dan Eichmann beweerde kon hij niet door om het even wie vervangen worden. Daarvoor deed hij zijn werk te enthousiast, ontwikkelde hij iets te veel persoonlijk initiatief en kende hij te weinig mededogen bij het vernietigen van de joodse vijand, die 'virus in mensengedaante'. Hoeveel druk er ook op hem werd uitgeoefend, zelden of nooit liet hij een jood ontglippen. Toen in de tweede helft van 1944 Himmler en op een gegeven moment ook Hitler om tactische redenen enkele joden wilden laten ontkomen, werkte Eichmann fanatiek tegen. De macht was hem naar het hoofd gestegen. In een afscheidsrede tot zijn medewerkers zei hij geen berouw te voelen, hij zou maar al 'te graag in het graf springen in de wetenschap dat met hem vijf miljoen vijanden van het Rijk meegingen'.

Na zijn ophefmakende arrestatie en ontvoering uit Argentinië (1960), zag Eichmann een glansrol voor zichzelf weggelegd. Hij zou 'in het belang van de geschiedschrijving' alles opbiechten en bood zowaar even aan zich als afschrikwekkend voorbeeld op te laten knopen. Hij vertelde inderdaad honderduit, maar verzweeg en verdraaide veel. Het beeld dat we van Eichmann hebben werd verder verduisterd door de openbare aanklager, Gideon Hausner, die van Eichmann koste wat het kost de spil en de motor van de judeocide wou maken. In samenspraak met de hoogste Israëlische autoriteiten deed Hausner er alles aan om van het proces een wereldwijd evenement te maken dat aantoonde dat de joodse staat noodzakelijk was. Door ideologische gedrevenheid en gebrekkige geschiedkundige kennis interpreteerde Hausner veel verkeerd. Hij beschuldigde Eichmann meer dan eens van misdaden die hij niet had begaan en weigerde diens ontkenningen serieus te nemen. Eichmann probeerde een en ander recht te zetten maar dat 'deed hem slechter voorkomen dan hij feitelijk was en bracht, terugblikkend, het proces op het niveau van een schertsvertoning'.


Meedogenloze deugd

Eichmann hield tot het bittere einde vol juist gehandeld te hebben: naar de letter van de wet. Deels in tegenspraak daarmee beweerde hij ook alles in het werk gesteld te hebben om overgeplaatst te worden, al kon hij dat niet bewijzen. Hij had niet aan zijn lot kunnen ontkomen, was een werktuig geweest in handen van grotere krachten en machten. Hij had alleen maar bevelen uitgevoerd, was wettelijk gezien volkomen onschuldig. Vanuit menselijk, moreel oogpunt achtte hij zich wel schuldig, maar alleen aan het uitvoeren van deportaties. In het nauw gedreven door een van de rechters, beweerde hij wel dat de jodenuitroeiing de allerverschrikkelijkste misdaad uit de geschiedenis van de mensheid was, maar het was voor iedereen duidelijk dat Eichmann de enormiteit van zijn misdaden niet besefte. Aangepord door de rechter gaf hij toe dat joden vernietigen toen een even eervolle zaak was als virussen vernietigen en dat meedogenloosheid daarbij een deugd was.

Toen hij ter dood veroordeeld werd, vielen de schrik en het ongeloof van Eichmanns gezicht af te lezen. Hij las een verklaring voor: de ondergeschikten van toen waren nu het slachtoffer; niemand had hem ooit gezegd dat hij fout handelde; nooit had hij iemand gedood. Geestelijke bijstand wimpelde hij af, maar als hij iemand had willen zien dan wel een jezuïet, die zou zijn 'situatie beter dan wie ook begrijpen'.

Cesarani concludeert dat dankzij 'Hitlers gewillige beulen' de aandacht nu eindelijk kan gaan naar Eichmann als persoon, een gewone Duitser die genocidair werd. Dat is, schrijft hij, het eigenlijke onderwerp van zijn biografie. Vreemd, want daarin toont Cesarani juist aan dat Eichmann in hoge mate het product was van zijn omgeving, niet meteen een van nature 'gewillige beul'. Eichmann was, schrijft Cesarani, verwikkeld in 'een wetenschappelijke, zij het zo nu en dan smerige operatie om een raciaalbiologische bedreiging van het arische volk af te wenden. Deze bedreiging zat in iedere jood verborgen, hoe zwak deze ook leek'. De 'sleutel tot Eichmann', schrijft Cesarani, 'bevindt zich niet in de man, maar in de ideeën die bezit van hem hadden genomen, in de gemeenschap waarin deze vrijelijk konden circuleren, het politiek systeem waarin ze uitmondden, en de omstandigheden die ze aanvaardbaar maakten. Wat Eichmann deed werd mogelijk gemaakt door de ontmenselijking van de joden, de interpretatie van het joodse volk als een abstracte, raciaalbiologische bedreiging en een politieke vijand, en de afbraak van hetgeen ons verbiedt te doden. Iedereen die aan deze processen wordt blootgesteld zou precies zo kunnen handelen, of dat nu in een democratische of totalitaire staat is'. Precies, en dat is ook wat sociaalpsychologische experimenten als dat van Milgram hebben aangetoond.

De executie van Eichmann liep niet van een leien dakje. Israël kende geen doodstraf en beschikte niet over de voorzieningen om ze te voltrekken. In een sinaasappelboomgaard aan de Israëlische kust knutselden mensen van de genie, politielui en enkele bouwvakkers in het grootste geheim een primitief crematorium in mekaar. Toen het lijk gecremeerd moest worden, verloren politielui het evenwicht, het stoffelijk overschot rolde van de vork af en 'omgeven door het licht van de koplampen en de felle gloed van de oven, in een decor dat niet zou hebben misstaan in de bossen bij Chelmno of het crematorium van Birkenau, deden geüniformeerde mannen hun uiterste best om het lichaam weer op de ijzeren tanden te lichten en die in het laaiende vuur te schuiven'.

David Cesarani - Eichmann, de definitieve biografie, Anthos/Manteau, Antwerpen, 2005

Verschenen in De Tijd, 23 juli 2005