Brief aan Charles Darwin

Geachte Charles Darwin,

Eind jaren 1950 kwamen u noch de evolutietheorie ter sprake op de middelbare school die ik liep; zelfs niet ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van On the Origin of Species. En ook twintig jaar later, toen ik alsnog naar de universiteit kon, bleef u een wel zeer onbesproken figuur.

Ondertussen had ik als leergierig autodidact natuurlijk kennis gemaakt met uw ideeën en geschriften. In 1974 tikte ik een editie uit 1902 van The Origin of Species op de kop; with portrait, maar zonder het bescheiden of onzekereOn waarmee uw titel eerst begon. Ik verslond de zevenhonderd bladzijden - een feest voor de geest. Revolutionair én geruststellend. Want, schrijft u, de theorie van de natuurlijke selectie bevestigt de "oude, maar ietwat overdreven canon van de natuurhistorie, Natura non facit saltum". Hadden Schepper of Natuur hun gang kunnen gaan, dan zouden er wel sprongen geweest zijn. Maar niet bij biologische evolutie, want "natuurlijke selectie werkt door voordeel te halen uit kleine opeenvolgende variaties; ze kan nooit een grote en plotselinge sprong maken, moet vooruitgaan met korte en zekere, maar trage stappen".

Tijden, modes en paradigma's veranderen. Vandaag is de evolutietheorie niet meer weg te denken uit het leerplan, en uw naam ligt, met dat herdenkingsjaar, op ieders lippen. Het is al biologie en evolutie wat de klok slaat. Biologisch determinisme is terug in. Al ligt dat in de lijn van uw denken (en sociale klasse), toch betwijfel ik of dit u alleen verheugen zou. Daarvoor bent u te bescheiden en te veel wetenschapper. De euforie rond uw persoon zou u een beetje storen, en mogelijk zou u zich ook ergeren aan het evolutionisme, die vaak kritiekloze toepassing van de evolutietheorie op alles en nog wat.[1]

Die hedendaagse evolutionisten beroepen zich nadrukkelijk op uw genie. Maar van genialiteit heeft u geen hoge pet op, meer het resultaat van ijver en noeste arbeid schrijft u aan neef Francis Galton naar aanleiding van diensHereditary Genius: An Inquiry into its Laws and Consequences (1869). Galton trekt de evolutietheorie door op mentale eigenschappen van mensen. Karakter, talent en civilisatievermogen zijn ­erfelijk, ingeslepen door natuurlijke selectie. Dat blijkt uit stamboomonderzoek van vooraanstaande families van rechters, staatslui, schrijvers, wetenschappers, kunstenaars, godgeleerden, professoren, roeiers en worstelaars (want "ook spieren zijn erfelijk"). Beroemde mannen hebben eminente familieleden. Grote prestaties en rijkdom zitten in bepaalde families, zoals de Darwins, en niet in andere. Mensen zijn van nature ongelijk. Ze verschillen van bij de geboorte op fysiek, mentaal, intellectueel en moreel vlak.

Interessant en origineel, schrijft u, maar wel even naar adem happen. Het is me ook wat: verdienste herleid tot erfelijkheid, en erfelijkheid herbevestigd als verdienste. Ook Alfred Russel Wallace, medeontdekker van de evolutietheorie, noemt Galtons boek verbijsterend en suggestief (in Nature, 17 maart 1870), en u stemt volmondig in met zijn lovende bespreking (brief aan Wallace, 31 maart 1870).

Wat is zo verbijsterend en suggestief? Galton toont aan dat het beschavingsniveau van de Britten beduidend lager ligt dan dat van de Atheners tweeduizend jaar geleden. Kijk maar naar onze afgebeulde stedelingen, met hun gemene kijk, vooral de vrouwen. Hun levensomstandigheden lijken te hard voor hun gestel en ze degenereren. Galton wijst het christendom met de vinger. Celibaat en vervolging van andersdenkenden hebben een ware ravage aangericht onder de verdienstelijkste exemplaren van het volk. Veel kritische geesten en talloze mannen en vrouwen met een gezonde neiging tot liefdadigheid, meditatie, literatuur en kunst, bleven kinderloos. De aanmaak van toekomstige generaties werd overgelaten aan het "ruwste deel van de maatschappij". Wil men het algemeen peil van de natie verheffen, dan moeten de zwakke en onvoorzichtige leden van de maatschappij minder snel huwen en minder snel voortplanten, en moet de sterke en omzichtige klasse er meer vaart achter zetten.

We staan aan de wieg van de moderne eugenetica, met haar alarmkreet dat volk en natie achteruitgaan door de verschillende vruchtbaarheid van hoog en laag, fit en unfit.

Galton zal velen inspireren. In The Descent of Man, twee jaar na Galtons verbijsterende publicatie, twijfelt ook u er niet meer aan dat veel karakteriële, sociale en morele neigingen overgeërfd worden, zoals bij huisdieren veel disposities en gewoonten. Dat geldt zowel voor goede als voor slechte neigingen. Iedereen weet dat geestesziekte vaak erfelijk is. Veel morele deugden en tekortkomingen zitten in de familie.

Vandaag de dag wordt Francis Galton doodgezwegen. Vergeten is dat hij zich als wetenschapper op veel terreinen verdienstelijk heeft gemaakt.Damnatio memoriae, vervloekt zijn nagedachtenis. Verbannen uit de collectieve herinnering door onze afwijzende en hypocriete houding tegenover eugenetica. Die eerste uitloper van de evolutietheorie, die zoveel grote denkers heeft begeesterd, wordt nu integraal aan de nazi's toegeschreven. En die demonisering maakt mee mogelijk dat we, met nieuwe technologieën en benamingen, meer dan ooit aan eugenetica doen.[2]

Met alle achting,

Gie van den Berghe
Ethicus, gastprofessor Universiteit Gent, België

 

[1] Zie hierover: Gie van den Berghe - 'De onnatuurlijke selectie van Charles Darwin', in De Standaard der Letteren van 19 juni 2009 (ook raadpleegbaar op www.serendib.be)

[2] Zie hierover: Gie van den Berghe - De mens voorbij. Vooruitgang en maakbaarheid. 1650-2050 , Antwerpen, Meulenhoff, 2008

Gepubliceerd in 'Denk Beelden', in UVV-Info , 5, 2009, p. 59-60 en eind 2009 in Cahier Darwin , de bundeling van brieven aan Darwin, geschreven op verzoek van de Unie Vrijzinnige Verenigingen ter gelegenheid van het Darwinjaar.