Beelden in de mist

In deze tijden van toenemende vergrijzing en dementie is Alzheimer zowat het bekendste medische eponiem, een in een soortnaam veranderde eigennaam. Zozeer ingeburgerd dat je er voor iedereen begrijpelijke grapjes kunt over maken, zoals "ik heb Jungheimer" of "wat was ook alweer de voornaam van Alzheimer?". Wie daar niet meteen het antwoord op weet - als had je naar de doopnaam van Aspirine gevraagd - krijgt te horen dat Alzheimer steevast op die manier begint. Oorspronkelijk stond er ook 'ziekte van' voor, maar het begrip ging een eigen leven leiden. De benaming verdrong de naamgever, Alzheimer werd de afwijking die zijn naam draagt.

Mettertijd verliezen veel eponiemen ook hun hoofdletter, denk maar aan 'röntgenopnamen', 'brailleschrift' of 'macadam'. Ook overbodig en onbegrijpelijk geworden letters sneuvelen, bijvoorbeeld in 'boycot', naar Charles Cunningham Boycott, een Ierse rentmeester die eind 19de eeuw gemeden werd als de pest omdat hij weigerde de pachttarrieven te verlagen.

Het omgekeerde komt ook voor: de verpersoonlijking van een begrip om zijn herkomst te duiden. Het condoom bijvoorbeeld zou genoemd zijn naar dr. Condom, een 17de-eeuwse arts of legeroverste. De brave man kwam op het idee om de stroom buitenechtelijke kinderen die zijn vorst verwekte in te dijken door middel van een dichtgeknoopte dierendarm. Condom werd op slag in de adelstand verheven maar hij werd zo met zijn uitvinding gepest dat zijn naam moest veranderen, waardoor hij dus in vergetelheid raakte. Te mooi om waar te zijn: geen spoor van dr. Condom in de archieven, en dieren- en vissendarmen werden al in de oudheid als voorbehoedmiddel omgegord.

Douwe Draaisma, hoogleraar theorie en geschiedenis van de psychologie aan de universiteit van Groningen, wekt in Ontregelde geesten Alois Alzheimer en twaalf andere naamgevers uit de hersenwetenschap terug tot leven. Het is alweer, zoals zijn De metaforenmachine en Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt , een juweel van een boek geworden.

Onder de pen van Draaisma worden de syndromen terug mensen van vlees en bloed. Je wandelt als het ware samen met de sociaal bewogen arts James Parkinson begin 19de eeuw rond in een Londense arbeiderswijk. Hij vestigt je aandacht op een man die moeilijk in beweging komt maar eens gestart meteen in draf overgaat. Zijn bediende gaat om de zoveel meter voor hem staan, legt zijn handen op zijn schouders, wiegt hem zachtjes van achteren naar voren. De man komt in beweging, de bediende stapt snel opzij en holt vooruit om zijn heer na een drafje van een pas of twintig weer op te vangen.

Bij elke van de dertien ziektegeschiedenissen zet Draaisma alle ooit bedachte oorzaken, verklaringen en therapieën op een rij. Hij belicht de man naar wie de afwijking werd genoemd en de feitelijke naamgever. Want in de regel waren het niet de ontdekkers die hun naam aan een gedrags- of hersenstoornis gaven (je zou wel gek zijn), maar confraters, niet zelden vele decennia later.

Het syndroom van Bonnet bijvoorbeeld, werd al in 1760 beschreven door de fysicus en insectenkundige Charles Bonnet, maar pas in 1936 benoemd. Het slaat op oudere mensen met een sterk beperkt gezichtsvermogen die allerhande irreële beelden zien. Die beelden zijn, anders dan bij hallucinaties, emotioneel neutraal en de patiënten beseffen ook dat ze niet echt zijn. Bonnet nam de reusachtige koetsen, fonteinen en personen die zijn grootvader zag ernstig. Hij opperde dat bij sterk verminderd gezichtsvermogen de "verschillende zenuwen die in gewone omstandigheden beelden naar de ziel overbrengen van binnenuit geprikkeld raken en zo visuele gewaarwordingen veroorzaken". Tegenwoordig wordt aangenomen dat de beelden ontspringen aan de "vrije omgang van de hersenen met de ernstig vertekende en vervormde informatie die de ogen doorgeven", het resultaat dus van een onderhandelingsproces tussen oog en brein, beelden geprojecteerd op de mist.

Een eponiem is behalve eerbetoon ook machtsvertoon. Om een afwijking met enig succes te benoemen moet je over de nodige status, prestige en connecties beschikken. Dat blijkt ook uit het feit dat de afwijking zelden de naam krijgt van de allereerste ontdekker. Die was of te onbekend, beschreef zijn ontdekking niet systematisch genoeg, of was geen voorganger of medewerker van de feitelijke naamgever. Achter veel eponiemen gaan nogal wat manoeuvers en manipulaties schuil. Ook wetenschap wordt, maakt Draaisma duidelijk, mee bepaald en vervormd door subjectieve, ideologische, politieke en kentheoretische factoren. Het is niet onwaarschijnlijk dat wetenschappers veelal vinden wat ze zoeken. Wie zegt dat theorieën die vandaag opgeld maken, bijvoorbeeld dat autistische kinderen geen 'theory of mind' (theorie van het inlevingsvermogen) hebben, niet ooit als simplistisch en denigrerend zullen worden verworpen?

Elk verhaal is een pareltje van vertelkunst, inzicht en analysekracht. Boeiend en intrigerend, je lijkt soms verdwaald in het universum van Jorge Luis Borges of Bioy Casares. Mensen met het syndroom van Capgras bijvoorbeeld zijn ervan overtuigd dat hun dierbaren vervangen zijn door dubbelgangers. Sommigen waarschuwen hun arts dat hij een alter ego heeft dat alles herroept om hem in diskrediet te brengen. Enkelen zijn ervan overtuigd hun eigen dubbelganger te zijn. Bekender is het syndroom van Korsakov. Wie daaraan lijdt kan nog wel (bepaalde) herinneringen van vroeger vasthouden, maar geen nieuwe ervaringen meer opslaan. Korsakov-patiënten staan "voor een toekomst als een lege vlakte, waarin iedere voetstap onmiddellijk weer zal worden uitgewist". Vandaag weten we dat veel van de door Korsakov beschreven klachten te wijten zijn aan een tekort aan thiamine (vitamine B1). Een inzicht dat in Australië tot het 'medisch' voorstel leidde om dan maar thiamine aan alcohol toe te voegen. Het kwam er niet van, velen vonden dat je niet iets goeds mag toevoegen aan iets waarvan je wil dat mensen het minder gebruiken, en brouwers vreesden voor smaakbederf.

Zo'n bundel uitgediepte ziektegeschiedenissen is een boeiende formule, maar tegelijk ook een beetje beperkt. Het blijven een beetje losstaande verhalen, de bredere maatschappelijke en historische context komt onvoldoende uit de verf. Het is beslist geen toeval dat de meeste van deze eponiemen teruggaan op medici uit de 19de en begin 20ste eeuw. Dat heeft, stipt Draaisma aan, te maken met het feit dat medisch onderzoek sindsdien meer teamwerk geworden is. Van groter belang is, dat de beschouwde periode het tijdperk was van opkomst en triomf van de moderne geneeskunde en psychiatrie. Medici verwierven almaar meer zeggenschap en macht, kregen steeds meer greep op zieken en gezonden, op de hele maatschappij. Neem het begrip 'degeneratie' dat midden 19de eeuw werd geïntroduceerd door de arts Benedict Augustin Morel. Een psychiatrisch begrip stelt Draaisma, ter aanduiding van een proces van toenemende ontaarding van de geestvermogens in opeenvolgende geslachten. Zeker, maar Morel had het over 'fysieke, intellectuele en morele degeneraties van de menselijke soort'; hij medicaliseerde en pathologiseerde mens en maatschappij. Eind 19de eeuw sneed een andere arts, Max Nordau, in zijn Entartung , Morels theorie toe op de hele maatschappij.

De geest van de tijd. Maatschappij, natie en volk werden steeds vaker gezien als een organisme, een organisch geheel, een Volkslichaam met gezonde en zieke leden, te verwijderen 'elementen' (individuen, bevolkingscategorieën). Eén en ander hing samen met de evolutietheorie en haar aanvankelijk zo goed bedoelde uitwassen, de eugenetica en het sociaal-darwinisme. Eind 19de, begin 20ste eeuw waren veel biologen, medici, intellectuelen en politici er stellig van overtuigd dat de menselijke soort aan het degenereren was. Allerhande minderwaardige individuen die vroeger door natuurlijke selectie geëlimineerd werden, bleven nu dankzij moderne geneeskunde, armenzorg en sociale zekerheid in leven en plantten zich ongebreideld voort. Een overtuiging, een wetenschap, die uiteindelijk, in combinatie met raciale degeneratietheorie en nazi-dictatuur, uitmondde in één van de verschrikkelijkste 'zuiveringen' ooit, in hoge mate gestuurd en gecontroleerd door medici.

Douwe Draaisma - Ontregelde geesten. Ziektegeschiedenissen, Groningen, Historische uitgeverij, 2006

Verschenen in De Standaard der Letteren, 2.2.2007