Waarom bananen krom zijn. | En Duitsers dus antisemieten

Hitler's willing executionersis een overtuigend boek: goed gecomponeerd, retorisch sterk, bewogen geschreven, vol nog steeds onvoorstelbare gruweldaden, met ontelbare bronverwijzingen en noten, intelligent en wetenschappelijk ogende redeneringen. Geen wonder dat het boek velen heeft aangesproken en bewogen. Maar wie nader toeziet, kennis neemt van het bronnenmateriaal en de relevante wetenschappelijke literatuur, merkt al gauw dat deze geruchtmakende studie in velerlei opzichten fout is, zelfs tot in zijn vraagstelling.

De kernvraag

Goldhagen noemt zijn onderzoek een radicale herziening van alles wat tot op heden over de Holocaust werd geschreven en beweert dat die revisie "nodig was om te verklaren waarom de Holocaust plaatsgegrepen heeft". Dit 'waarom' wordt van in het begin van het boek beklemtoond, het staat er niet zomaar. Het is de kernvraag van Goldhagens betoog en herziening. Hij ziet de jodenmoord (begonnen midden 1941) als het hoofdkenmerk van Duitsland en 'de Duitsers' gedurende het hele nazi-tijdperk (1933-45). Daarom namen er zovele Duitsers aan deel. Dát moet verklaard worden. Vergeleken daarmee zijn alle andere vragen de eenvoud zelf. Hoe de nazi's aan de macht kwamen, hoe ze de linkerzijde uitschakelden, hoe ze de economie nieuw leven inbliezen... Even zovele hoe-vragen die gemakkelijk te beantwoorden zijn. De jodenuitroeiing daarentegen, zonder voorgaande in de moderne Europese geschiedenis, is een breuk en lijkt onverklaarbaar. Tevergeefs heeft men geprobeerd te verklaren hoe de Holocaust heeft plaatsgegrepen. Sommigen hebben daaruit geconcludeerd dat hij onverklaarbaar ís. Dat is onjuist, de vraag werd fout gesteld. Totnogtoe heeft niemand ingezien dat moet verklaard worden "waarom de Holocaust plaatsgreep". En die herziening leidt tot "de erkenning van wat in academische en niet-academische interpretaties zo lang ontkend of verduisterd werd: de antisemitische overtuigingen van de Duitsers waren de voornaamste oorzaak van de Holocaust".

Goldhagens revisie is behalve aanmatigend ook merkwaardig. Zijn uitgangspunt is een waarom-vraag, geen hoe- of waardoor-vraag. Waarom-vragen peilen naar reden, bedoeling, doel, intentie of motief. Het zijn nuttige vragen, zeker waar mensen een rol spelen, dus ook in de geschiedschrijving. Exclusieve waarom-vragen evenwel, waarbij andere vragen als steriel aan de kant worden geschoven ("de Holocaust wordt er onverklaarbaar door"), zijn meestal misleidend. Waarom-vragen zijn minder open dan doorgaans wordt aangenomen, het zijn specifieke oorzaaksvragen. Minstens impliciet vragen ze naar menselijke (of goddelijke) oorzaken, interventies of wilsbesluiten. Ze verpersoonlijken, intentionaliseren het fenomeen dat ze bevragen. Aldus beperken ze het aantal mogelijke antwoorden en verklaringen. Ze zijn onvolledig, vragen niet naar het hoe én waarom van iets.

Vóór Darwin vroeg men zich in het westen alleen af waarom er (zoveel) verschillende soorten dieren of planten bestaan. Dan komt men onvermijdelijk uit bij goddelijke of religieuze oorzaken, plannen en bedoelingen, de Natuur bijvoorbeeld. Dit voorbeeld maakt ook een verschil duidelijk. De natuur en evolutionaire differentiatie [verscheidenheid door biologische evolutie] zijn willoos. Achter de jodenmoord daarentegen gaan wel degelijk menselijke intenties schuil. Vele daders wilden doden, deden dat met overgave of bleven er onverschillig bij. Maar dat betekent uiteraard niet dat de genocide op de joden voortvloeit uit, veroorzaakt werd door een lang voordien vastliggende intentie, een vastberaden antisemitische wil. Dat verkondigen de intentionalisten, maar die stelling is historisch achterhaald. Menselijke intenties, strevingen en doelstellingen veranderen doorheen de tijd, zoals de mensen zelf en de situaties waarin ze zich bevinden of terechtkomen. Exclusieve waarom-vragen reduceren de werkelijkheid tot één soort veroorzaking. Ze vragen naar een deels bekende weg. Ze misleiden of leiden tot onbeantwoordbaarheid. De vraag is niet waarom bananen krom zijn, maar waardoor, hoe dat komt. Bananen krommen nadat de steel (of bloeiwijze) waaraan ze vast zitten onder hun toenemend gewicht is bezweken. De tros gaat hangen en de bananen komen op hun kop te staan. Daardoor vangt de binnenkant van de bananen meer licht op dan de buitenkant. Plantencellen die veel licht krijgen groeien trager dan minder sterk belichte cellen. Daardoor 'keert' de plant zich naar het zonlicht, krommen stengels en ook bananen. Geen doelbewust proces, geen 'waarom'.

No Germans, no Holocaust

Een exclusieve waarom-vraag over een historisch fenomeen herleidt het tot menselijke (of goddelijke) oorzaken. Er wordt uitsluitend gepeild naar bedoelingen, intenties, wilsbesluiten. Sluit je zoals Goldhagen doet ook nog uit dat er meerdere en veranderende intenties kunnen zijn, beperk je het antwoord tot "één motivationele oorzaak, een volkomen onafhankelijke variabele", dan vraag je naar de bekende weg, kom je uit bij wat al in de vraag zat: een volgehouden intentie, extreme verpersoonlijking van de veroorzaking.

Goldhagens vraag én antwoord luidt dat de Duitse daders niet onder dwang of met tegenzin moordden, álle Duitsers waren minstens in potentie moedwillige beulen. De jodenmoord werd veroorzaakt door een apart soort Duits anti­semitisme dat al lang voor het natio­naal-socialisme bestond. Het was een gebeurtenis sui generis: die uit zichzelf voortkwam, zonder oorzaak, uniek. Het al lang rijpend, alles doordringend, virulent en racistisch eliminatie-antisemitisme van de Duitse cultuur werd gebruikt door een criminele staat (verkozen door het Duitse volk). Die werd bewogen door een elimina­tie-genocidale ideo­logie, vormgegeven en aangewakkerd door de Führer, aanbeden door de meerderheid van het Duitse volk, onder meer omdat hij de Duitsers van het jodenprobleem zou verlossen. Eindelijk konden de Duitsers zich zonder beperking uitleven op de joden en ze behandelden ze volgens hun eigen innerlijke maatstaven. Goldhagen ontmaskert Duitsland en de Duitsers. Eeuwenlang al vormt eliminatie-antisemi­tisme het hart van de Duitse cultuur en maatschappij. Alle Duitsers werden erdoor bewogen. Het genocidale programma, de Endlösung, zat altijd al in het Duits cultureel-cognitief model van de jood. De jodenmoord was een potentie van de Duitse cultuur. Nazi-Duitsland was gewoon de incarnatie van deze eliminationistische ideologie. Het hele bewind, de ganse maatschappij was gericht op vervolging en vernietiging van de joden. Alle Duitsers die de kans kregen een steentje bij te dragen, deden enthousiast mee. Zonder hen had Hitler het nooit klaargespeeld. Was hij in een ander land aan de macht gekomen, dan had zijn jodenpolitiek geen schijn van kans gehad. Het antisemitisme van de Duitsers was een noodzakelijke en voldoende oorzaak voor massale deel­na­me aan vervolging, massaslachting en gruwel. Wie de voltrekking van deze volkenmoord wil doorgronden moet de persoonlijke drijfveer van Duitsers om joden te vermoorden verklaren. Steeds weer herhaalt Goldhagen deze krasse stellingen. Alleen in de eindnoten worden ze nu en dan wat afgezwakt om ze even later in de tekst en in andere noten weer aan te dikken.

Cruciaal voor de houdbaarheid van Goldhagens stelling is de vraag óf er een apart, specifiek Duits antisemitisme bestaat, een antisemitisme dat de genocide in zich draagt en daardoor van alle andere vormen verschilt. Bestaan er dan vormen van antisemi­tisme of racisme waarin men de Ander niet kwijt wil? Is afweer van de Ander niet eerder kenmerkend, eigen aan racisme? Omvat het niet altijd in potentie de wens de Ander te elimineren, 'uit de weg te ruimen'? Komen onverdraagzaamheid tegenover Anderen en de eis van totale assimilatie niet daarop neer? En ligt het niet aan sociale, economische en politieke factoren en omstandigheden dat deze eliminatiedrang soms escaleert, in gruweldaden kan worden omgezet, zeker in een dictatoriaal regime? Goldhagen vraagt het zich allemaal niet af. Een enkele keer noemt hij het nazi-regime crimineel en dictatoriaal om direct te beklemtonen dat het Duitse volk ervoor koos en dat het de wil van het volk ten uitvoer bracht. Voor de rest lijkt het deze politicoloog grotendeels te ontgaan dat nazi-Duitsland een dictatuur was, impliciet schakelt hij de Duitse dictatuur en de Duitse democratie (Weimar) zelfs gelijk.

Stigmatisering

Goldhagens stelling is geen verklaring maar een verduistering. Hij reduceert een historisch, sociaal en politiek fenomeen tot een ideologisch-psychiatrische afwijking van het Duitse volk. Het probleem wordt opgelost door het uitsluitend aan de Ander te wijten. Antisemitisme heeft, beklemtoont Goldhagen, niets te maken met enige joodse zijnswijze of handeling. Het is op generlei wijze ook een reactie of gevolg van interactie, het is louter uiting van de niet-joodse cultuur. Goldhagen reduceert complexe, meervoudige maatschappelijke verschijnselen en processen (die meer dan afkeurenswaard zijn en in hoge mate aan intolerantie van niet-joden liggen), tot een eenzijdige en unieke oorzaak. Antisemieten die het samenlevingsprobleem afdoen als een joods probleem, het in zijn totaliteit aan de Ander wijten, doen dat ook.

Kern en uitgangspunt van Goldhagens these is het soort redenering dat ten grondslag ligt aan negatieve stereotypering en stigmatisering van anderen. De anderen worden apart gesteld, gepathologiseerd, gedemoniseerd. Vergelijkend onderzoek is een overbodige luxe. Afwijkend gedrag wordt toegeschreven aan de afwijkende dader, aan datgene waarin hij oppervlakkig, al op het eerste gezicht, van de waarnemer verschilt, zijn nationaliteit. Veruitzonderlijking en decontextualisering [iets uit zijn context lichten] dus, het soort denken waaraan vooroordelen hun bestaan danken. Goldhagen verspilt tijd noch energie aan enig vergelijkend onderzoek dat vanuit wetenschappelijk oogpunt nochtans onontbeerlijk is.

Goldhagens stigmatiserende verklaring rammelt aan alle kanten. Dat blijkt al bij een oppervlakkige blik. Wat is er na de Tweede Wereldoorlog geworden van de alles verklarende oorzaak, het eliminatie-antisemitisme van de Duitsers? In een noot zegt hij dat de Duitsers erop vooruitge­gaan zijn, vooral sinds ze de ­oorlog verloren hebben. Maar vele noten verderop zwakt hij dat (tussen haakjes) al weer af, "Duitsland blijft geïnfecteerd door antise­mitisme". Maar goed, het is afgenomen. Daarvoor geeft hij vergezoch­te verklaringen. Ze werden heropgevoed; antisemitisme werd verboden; het jodenbeeld van de Duit­sers week zo sterk van de werkelijkheid af dat het niet langer houdbaar bleek toen het niet meer door de staat bekrachtigd werd. En dat terwijl Goldhagen het effect van politiek-ideologische indoctrinatie voortdurend banaliseert, "bijwijlen lachwekkend" noemt, oppervlakkig en zonder noemenswaardig effect.

Dat het eliminatie-antisemitisme van de Duitsers zo snel en bij de meerderheid van de Duitsers kon verdwijnen door een wijziging van de politieke situatie en structuur, kan alleen maar betekenen dat het anders dan Goldhagen beweert helemaal niet fundamenteel en diepgeworteld wás. Maar als het geen intrinsiek gegeven is van de Duitsers en hun cultuur, kan het natuurlijk niet worden aangevoerd als enige of voornaamste oorzaak van de jodenmoord.

Dat de moordenaars gewone Duitsers waren, rechtvaardigt uiteraard de conclusie niet dat alle gewone Duitsers moordenaars waren. Verklaard moet worden hoe gewone mensen die in niets voorbestemd leken tot gruweldaden, daar tóch toe kwamen. Goldhagen vervangt 'mensen' door 'Duitsers'. Verklaard moet worden dat ze zonder al te grote gewetensproblemen medemensen hebben afgeslacht. Goldhagen vervangt 'medemensen' door 'joden' en doet alsof vrijwel iedereen vrijwillig en begeesterd deelnam. De aldus door hem herschreven geschiedenis laat maar één uitkomst toe, een apart soort antisemitisme eigen aan de Duitsers. Maar dan moet verklaard worden hoe, waardoor het komt dat dit Duits eliminatie-antisemitis­me, dat alle gruwel van het begin af aan in zich droeg, is kunnen ontstaan, alleen in Duitsland, alleen bij Duitsers en bij alle Duitsers. Hoe komt het dat Duitsers, eeuwen geleden al, zo drastisch gingen afwijken van mensheid en menselijk­heid? Verklaar je dit niet, dan ben je niet ver verwijderd van een biologis­tische 'verklaring', dat het aan een volk, aan een 'ras' ligt. En dat kan gelukkig niet meer. Goldhagen, een achtenswaardig man, weet dit. Daarom zegt hij aan het eind van zijn studie, in een bijzin, dat dit onderzocht moet worden.

Aan het slot van zijn boek, in een summier hoofdstukje over zijn methode, deelt Goldhagen mee dat hij van het begin af over­tuigd was van de Duitse apartheid, dat hij zijn onder­zoeks­the­ma's en bronnen selecteerde in functie van de overtuiging dat de hele jodenmoord mag en moet herleid worden tot het Duitse antisemi­tisme. Hij had gewone daders nodig om te kunnen veral­gemenen tot het Duitse volk, en niet tot... alle mensen! Door vooraf te bepalen dat de verklaring dient gezocht in een specifiek Duits antisemitisme, valt deze algemeen menselijke optiek weg. Vernauwing van het blikveld verkleint het aantal mogelijke oorzaken, determinanten en verklaringen. De Duitsers hebben het gedaan, herhaalt Goldhagen in alle toonaarden en drogredeneringen en dat, meent hij, ontslaat hem van de verplichting te vergelijken. Wie weigert rekening te houden met antisemitisme, racisme en heterofobie elders, komt voorspelbaar uit bij een 'Duitse' verklaring.

Niet te vergelijken

Waar het Goldhagen goed uitkomt vergelijkt hij gretig. Zo maakt hij af en toe "verhelderende vergelijkingen met andere slachtoffergroepen". Maar dat er naast joden ook niet-joden in de kampen zaten, kom je alleen tussen de regels aan de weet, als hij er niet onderuit kan. En steeds weer wordt beklemtoond en overdreven dat ze veel beter behandeld werden dan de joden. Het lot van niet-joodse slachtoffers wordt in feite geminimaliseerd. Dat in maart 1933 al ongeveer 25.000 communisten, sociaaldemocraten en vakbondslui in de concentratiekampen werden opgesloten, komt pas aan bod nadat Goldhagen meer dan honderd bladzijden lang betoogd heeft dat alle Duitsers antisemieten waren en de jodenvervolging toejuichten. Het lot van de zigeuners wordt alleen terloops vermeld en afgehandeld in een noot, in enkele regeltjes. Wat de joden te beurt viel was volgens Goldhagen in elk geval onvergelijkbaar veel erger.

Om te bewijzen dat het veel wredere joodse lot geweten moet worden aan het eliminatie-antisemitisme van 'de Duitsers' overdrijft Goldhagen de al zo verschrikkelijke joodse sterftecijfers. Overal overstegen ze ruimschoots die van alle andere gevangenen, "die nochtans aan hun zijde leefden". Goldhagen neemt het schrikbarend joods sterftecijfer in Mauthau­sen eind 1942 en 1943, 100%; en vergelijkt dat met het niet-joods sterftecijfer daar en toen, minder dan 2%. Hij verwijst naar het vergelijkend onderzoek dat Falk Pingel deed naar de evolutie van sterftecijfers in verscheidene kampen (Häftlinge unter SS-Herrschaft, Ham­burg, 1978). Maar de door Goldhagen overgenomen percentages worden door Pingel goed geduid en verklaard. Pingel beklemtoont dat het joods sterftecijfer in Mauthausen sterk afweek van dat in andere kampen, bijvoorbeeld Buchenwald. Op de bladzijde vóór die waar Goldhagen naar verwijst maakt Pingel duidelijk dat in 1943 in Buchenwald het sterftecijfer voor alle categorieën ongeveer even hoog lag, rond 1%. En dat illustreert hij aan de hand van een tabel die moeilijk over het hoofd te zien is. Pingel legt het opvallend verschil ook uit. In Buchenwald hadden politieke gevangenen het heft van het (door de SS opgedrongen) zelfbestuur in handen, terwijl Mauthausen van begin tot einde werd 'geregeerd' door criminele gevangenen. Daardoor lagen in Mauthausen de sterftecijfers over het alge­meen hoger, met uitzondering natuurlijk van de criminelen. En, voegt Pingel eraan toe, hoe hoger het sterftecijfer, hoe groter de verschillen tussen interneringscategorieën wat betreft overle­vingskans.

Bedenkelijke praktijken

Een andere methode waar Goldhagen veelvuldig gebruik van maakt om zijn revisie overeind te houden, bestaat uit eigenzinnige of verdraaide voorstelling van andermans onderzoek. Karikaturale weergave maakt weerlegging of minimalisering natuurlijk gemakkelijker.

Een interessant voorbeeld is de wijze waarop hij gebruik maakt van Ian Kershaws studie en autoriteit. Goldhagen beroept zich op "de woorden van deze onderzoeker van Duitse attituden in de nazi-periode" om te onderstrepen dat "antisemiet zijn in Hitler-Duitsland zo alledaags was, dat het vrijwel onopgemerkt bleef". Door weglating van de werkelijke conclusie van Kershaw wordt de indruk gewekt dat deze uitspraak daarvoor mag doorgaan. De bewuste zin staat bij Kershaw in zijn laatste hoofdstuk, over de publieke opinie en de jodenuitroeiing. Kershaw heeft het daar meer bepaald over 1944, toen in Duitsland bijna geen joden meer overbleven. Jongeren die met geen mogelijkheid nog een levende jood konden zien, werden volgepompt met anti-joodse slogans. Het werd steeds moeilijker om de haat voor een abstractie levendig te houden. Daarop volgt de door Goldhagen aangehaalde zin met, in voetnoot, de suggestie te vergelijken met een passage in de Erinnerungen van Albert Speer, Hitlers architect. Op de door Kershaw aangegeven plaats probeert Speer te verklaren hoe het kon dat hij niet op de hoogte was, niet wou zijn, van de jodenuitroeiing. Kershaw moet met deze verwijzing bedoeld hebben dat in nazi-Duitsland zelfs een minister ziende blind kon blijven.

Het gezaghebbend onderzoek van Kershaw waar Goldhagen een enkele keer gretig uit put, laat hij verder ongebruikt. Bijvoorbeeld Kershaws analyse van de reactie van Duitse burgers op de anti-joodse boycot die al op 1 april 1933 werd georganiseerd. Daartegen rees geen noemenswaardig verzet maar het ordewoord sloeg ook nergens aan, het publiek reageerde onmiskenbaar koel. Het experiment werd dan ook nooit meer herhaald. De nazi's leerden eruit dat zulke anti-joodse acties de mensen eerder tegen dan voor het regime innamen. In zijn versie over de boycot haalt Goldhagen eerst een jood aan die getuigt dat enkele Duitsers zich solidair betoonden. Daar stelt hij direct een tweede getuigenis tegenover. Het verhaal van een vrouw die, vergezeld door twee nazi's in uniform, medicijnen terugbrengt bij een joods apotheker, zeggend dat ze niet wist dat hij jood was. Daaruit besluit Goldhagen dat dit het waarachtig beeld is van het Duitse volk dat, "georganiseerd door de Duitse staat", collectief een hele groep Duitse burgers boycot. Volgens hem was de boycot vernietigend voor de sociale positie van de joden. In een noot verwijst hij onder meer naar Raul Hilberg (The destruction of the European Jews, Chicago, 1961). Maar in de opgegeven pagina's maakt Hilberg duide­lijk dat de boycot door de nazi's werd opgezet om de bureau­cratie en de ministeries ervan te overtuigen dat het volk joodvijandig was, anti-joodse maatregelen wou. De boycot mislukte, de bevolking wou niet mee en er rees vrij snel verzet in ministeriële en economische middens.

Pas dertig bladzijden verder, in een totaal andere context, blijkt dat Goldhagen zijn eigen interpretatie van de boycot niet gelooft. Terloops vermeldt hij dat de boycot volledig mislukte. En dat gebeurt in het kader van kleinering van Duitse afkeuring voor anti-joodse maatregelen. De Duitsers werden volgens Goldhagen alleen door eigenbelang bewogen, bijvoorbeeld omdat joodse waren goedkoper waren. Het zal wel toeval zijn zeker, maar anders dan de eerste vermelding van de boycot is de laatste niet terug te vinden in het register.

Bronnenmanipulatie

Ook op de Reichskristallnacht (9-10 november 1938) werd volgens Goldhagen enthousiast gereageerd, "spontaan, zonder enige provocatie of aanmoediging, namen gewone Duitsers deel aan de geweldda­den. Zelfs jongeren en kinde­ren namen deel aan de aanvallen, sommigen zonder enige twijfel met de zegen van hun ouders". Alleen tussen de regels valt te lezen dat ook deze pogrom van bovenaf werd gestuurd. Er was wel kritiek, weet ook Goldhagen, maar dat kwam doordat al dat willekeurig geweld veel Duitsers in de war bracht. Het was geen principiële afwijzing van het leed dat joden werd berokkend, dat vonden ze niet meer dan gerechtvaardigd. Voor het eerst begonnen niet-joodse en niet-linkse Duitsers zich af te vragen of het geweld zich ook tegen hen kon keren. Velen interpreteerden de gebeurtenissen vanuit hun waandenkbeeld van een almachtig jodendom, de joden zouden zich wel eens op Duitsland kunnen wreken. Dàt beangstigde de Duitsers. Als bewijs voert Goldhagen een uittreksel aan uit de memoires van zo'n Duitser. Deze werd daags na de Kristallnacht door zijn tante begroet met de plechtige woorden: "Wat de joden in de afgelopen nacht is aangedaan zal ons Duitsers duur te staan komen. Onze kerken, onze huizen en onze winkels zullen worden vernietigd. Daar kun je van op aan". Deze herinnering werd opgetekend door Bernt Engelmann, een jonge Duitser die wegens hulp aan joden in 1944 in Dachau terechtkwam. In zijn memoires besteedt hij veel aandacht aan Duitsers die joden hebben geholpen (In Hitler's Germany, London, 1989). Ook 'tante' Annie hielp joden, Annie Ney, de vrouw van de bakker. Dat ze het regime niet in het hart droeg was een publiek geheim, ze durfde zelfs openlijk kritiek te uiten. Engelmann noemde haar 'tante', waarschijnlijk omdat ze met zijn vader bevriend was. Ze was van dichtbij betrokken bij het opzetten van vlucht­routes voor joden. Engelmann beschrijft uitvoerig hoe 'tante' Annie en andere op het eerste gezicht niet bijzonder heldhaftige Duitsers zich inspanden om zoveel mogelijk joden in veiligheid te brengen. In de twee hoofdstukken die Engelmann aan de Kristallnacht wijdt geeft hij vele voorbeelden van verontwaardigde, ontstelde, bedroefde, beschaamde en hulpvaardige Duitsers. De dag daarop ging Engelmann eens kijken hoe het met de zieke 'tante' was en ze ontving hem met de door Goldhagen aangehaalde plechtige woorden. Ze voegde eraan toe dat ze nog veel te doen had, in de komende dagen moesten ze zoveel mogelijk joden Duitsland uit zien te krijgen, het was nu wel duidelijk dat het de hoogste tijd was. Engelmanns getuigenis weerspiegelt vanzelfsprekend maar een deel van de historische werkelijkheid, lang niet alle Duitsers waren moreel verontwaardigd en van schaamte vervuld. Dát had Goldhagen desgewenst kunnen aanstippen, in plaats van de woorden van 'tante' Annie los te kop­pelen van haar volgehouden inzet om joden te redden. Uit Engelmanns boek blijkt nergens dat zij, of wie dan ook, geloof schonk aan de mythe van de almachti­ge joden. Om dat aan te tonen moet Goldhagen andere bronnen aanboren.

Een andere oorzaak van de afkeuring van sommige Duitsers ziet Goldhagen in de afkeer voor vernietiging van zoveel goederen. Goldhagen verwijst naar Kershaws onderzoek. Maar op de aangegeven plaats bespreekt Kershaw naast de verontwaardiging over materiële schade ook de vele sympathiebetuigingen en spontane uitingen van afschuw en morele afkeer, in alle lagen van de Duitse bevolking, waarover ook uitvoerig wordt gerapporteerd in eigentijdse joodse getuigenissen. Kershaw benadrukt zelfs dat de afkeuring in geen geval te herlei­den valt tot de materiële schade.

Volgens Goldhagen was zo goed als alle kritiek van de Duitsers op de Kristallnacht louter oppervlak­kig. Erger nog, uit de afkeuring van sommige Duitsers blijkt dat zij de essen­tie van het genazificeerde beeld van de jood aanvaard­den. Deze boude beweringen worden door niets gestaafd. In een noot zegt hij er wegens plaatsgebrek niet dieper op in te kunnen gaan. In Goldhagens voorstelling van zaken wordt de Kristallnacht een onthul­lende dag. De Duitsers hebben toen niet alleen dé gelegen­heid gemist om hun stem te verheffen, zich solidair te tonen met hun joodse medeburgers, ze hebben het joodse lot bezegeld door de auto­riteiten duidelijk te maken dat ze instemden met het eliminationistisch programma; de Kristallnacht was het psychisch equivalent van de genocide. Kershaw maakt evenwel duidelijk dat deze novemberpogrom, het culminatiepunt van een sinds begin 1938 methodisch aangezwengelde haatcampagne en de enige gelegenheid in twaalf jaar tijd waar Duitsers direct geconfronteerd werden met de brutaliteit van anti-joodse terreur, bijzonder ongunstig werd onthaald, ook al was openlijk protest gezien de omstandigheden bijna ondenkbaar. Niettegenstaande de na zes jaar nazi-bewind wijdverbreide vijandigheid tegenover joden en de onkritische instemming met de vele legale anti-joodse maatregelen, werd openlijk en illegaal geweld veroordeeld. De meeste mensen waren te bang om hun afkeuring openlijk te uiten, maar velen keerden zich af van de barbaars­heid, gruwelden ervan, schaamden er zich over Duitser te zijn en noemden het een Kulturschande. Reacties die evenwel snel baan ruimden voor het leven van alledag, voor onverschilligheid. Het ging ze niet direct aan en het betrof maar een kleine, niet geliefde minderheid. De even doorbro­ken onverschilligheid kreeg weer de bovenhand. De Duitse publieke opinie, besluit Kershaw, was grotendeels onver­schillig en doortrok­ken van latente anti-joodse gevoe­lens die werden gesterkt door de nazi-propaganda. In dat klimaat kon de nazi-agressie vrijwel onge­stoord toenemen "maar het veroorzaak­te de radica­lisering niet. De weg naar Auschwitz was gebouwd op haat, maar gepla­veid werd hij door onverschilligheid". Goldhagen verzwijgt dit alles en herdefinieert het begrip onverschilligheid op een wijze die elke zichzelf respecterende psycholoog of socioloog het schaamrood naar de wangen zou jagen. Duitsers kunnen niet onverschillig zijn, ze zijn alleen meedogenloos.

Ontmenselijkte onmenselijkheid

Goldhagen beweert herhaaldelijk dat hij de daders zal doorgronden, de vele misvattingen en mythen die over hen de ronde doen zal weerleggen, de geestesgesteldheid van deze gewone Duitsers zal bestuderen, nagaan hoe ze tot hun misdaden gekomen zijn. Beloftes die hij nergens nakomt, integendeel zelfs. Hij kijkt weg van de daders, spitst alle aandacht toe op hun gruweldaden en leidt daaruit hun motieven af als unieke oorzaak. Dat daad, motief en intentie niet altijd samenvallen; dat intenties en motieven aan evolutie onderhevig kunnen zijn; dat sommige daders ze zelfs uit hun daad afleiden, slachtoffers gaan haten omdat ze ze moeten doden, om ze te 'kunnen' doden; dat jodenhaat met andere woorden zelfs door de daad, achteraf kan ontstaan; dit alles en nog veel meer hoort een wetenschapper te weten. Niet zo Goldhagen.

Goldhagen heeft op indringende wijze beschreven tot welke onvoorstelbare gruwelen gewone mensen in staat zijn. Dat nogmaals onder de aandacht gebracht te hebben van het grote publiek is een verdienste. Maar dat hij die gruwel 'verklaart' door hem uitsluitend aan gewone Duitsers te wijten, dat is voor een wetenschapper een grove fout. Hij doet wat de nazi's met joden (en vele anderen) gedaan hebben: hij dehumaniseert ze, licht ze uit de geschiedenis en de mensheid. Dat deze stigmatiserende en moralistische reductie van de 'menselijke' geschiedenis zoveel aandacht kreeg mag betreurd worden. Te vrezen valt dat velen erdoor in de waan worden gesterkt anders, on-gewoon, beter te zijn.

 

Goldhagen, Daniel Jonah - Hitler's willing executioners. Ordinary Germans and the Holocaust, New York, Alfred A. Knopf, 1996.

Gepubliceerd in De Morgen, 10 april 1997.