Met Auschwitz in gedachten | Geen stichtelijk verhaal

Ethische verantwoording

De behandeling die me in de voorbije veertig jaar als dwarsdenkend, buiten opgelegde lijntjes kleurend specialist inzake nazikampen te beurt is gevallen bij enkele sporadische contacten met achtereenvolgende medewerkers en voorzitters van de Auschwitz Stichting, is zo mensonwaardig dat ik het als een plicht ervaar de vernederingen, beledigingen, discriminatie en uitsluiting die me te beurt zijn gevallen aan de kaak te stellen. Als waarschuwing maar meer nog in de hoop dat dit anderen niet moge overkomen.

Dat een organisatie die Auschwitz in het vaandel voert zich zo autoritair en discriminerend opstelt bij ogenschijnlijk simpele vragen om verduidelijking, en die vragen vrijwel onmiddellijk als kritiek ervaart, tart in elk geval mijn verbeelding.

Iemand schreef me dat het, als als zo op een rijtje ziet gesteld(zie hieronder), het 'moeilijk te geloven is dat zo’n stichting nog steeds zo breed gedragen wordt’, terwijl ze ‘anderen blijft discrimineren’ en uitsluiten. Te vrezen valt dat juist dat, die discriminatie, dat uitsluiten en monddood maken van tegendraads andersdenkenden, maar al te vaak aan de basis ligt van (totalitaire) machtsuitoefening. Wie er de ogen niet voor sluit, kan er bijna nergens naast kijken. Ik kan alleen maar hopen dat dit een ietsje te veralgemenend is.

Bestond er een door mensen – of andere dieren - bevolkte hemel, dan zouden ook daar in een mum van tijd belangen, groepen, machtsstructuren ontstaan met discriminatie, uitsluiting en vervolging tot gevolg. Hemels worden verbeeld als negatie van een niet zelden hopeloze werkelijkheid.

Vreemd is dat het onderstaande door sommigen van meet af aan wordt weggezet als een persoonlijke afrekening. Dat de belediging en discriminatie die me te beurt gevallen zijn tegen mijn persoon gericht waren en zijn, daar valt zoals u zult lezen geen speld tussen te krijgen. Als ik als lijdend voorwerp daarover schrijf, kan het dus niet anders dan persoonlijk zijn.Vraag is of wie door machthebbers zo behandeld wordt er dan maar het zwijgen moet toe doen, machtsmisbruik moet toedekken. Kunnen en mogen machthebbers daarom alleen al met vrijwel alles wegkomen? Droom ik, of zou het kunnen dat het aan het licht brengen van dit soort, bijna alledaags en door velen geduld machtsmisbruik, zelfreflectie kan teweegbrengen? Ben ik dermate naïef?

Wat hier verder ook van zij, ik vraag niet beter dan dat mensen en machthebbers zich mensvriendelijk opstellen. Verder heb ik geen boodschap aan macht, machthebbers en tutti quanti. Ik ben een mens, ook als dit, met Primo Levi sprekend, ‘dit maar de mens is’.

In het onderstaande zet ik de negatieve feiten op een rij die me tot onderzoek aanzetten dat zal uitmonden in positieve, objectieve resultaten, inzichten, feiten waar wat mij betreft de vzw Auschwitz in gedachtenis gebruik mag van maken. Onderstaand stuk uit zelfverdediging wou ik loskoppelen van het positieve resultaat dat eruit zal voortkomen. Hopelijk moet ik me niet excuseren voor deze Sisyfusarbeid.

 

Auschwitz gedenken

Begin jaren 1980 kwam ik in contact met de Stichting Auschwitz. Als (oudere) werkstudent moraalwetenschappen maakte ik een licentieverhandeling over onderling gedrag van gevangenen in nazi-kampen. Binnen en buiten de universiteit viel dat niet meteen in goede aarde, ook al waren Auschwitz en Holocaust toen nog verre van sacraal. Het naoorlogse Holocaustgeweld zou pas rond de vijftigste verjaardag van het einde van de kampen losbreken.

De contacten met de Stichting verliepen aanvankelijk stroef. Dat leek te veranderen toen ik begin jaren 1980 deelnam aan een door die Stichting georganiseerde ‘bedevaart’ naar Auschwitz-I en –II (Birkenau), een rondleiding door ex-gevangenen die afgerond zou worden door een open debat, waarin alle vragen van de deelnemers zouden beantwoord worden door enkele Auschwitz-overlevenden.

De overblijfselen van Auschwitz-I en II (Birkenau) lagen er toen nog min of meer bij zoals het hoort: dood en doods, schrikbarend, zonder ramptoeristen. Niet zoals het hoorde was dat er decennialang ternauwernood omgekeken was naar de overblijfselen van het uitroeiingskamp. De overgrote meerderheid van de barakken was in verval of afgebroken. In wat voor een museum doorging lagen schoenen, brillen, haar en valiezen van vergasten verdoezeld achter vitrines die zo te zien in jaren niet gepoetst waren. Het archief was die naam niet waardig.

In het toen door de Sovjet-Unie overheerste Polen werd toen ook bijna uitsluitend aandacht besteed aan de miljoenen Russen en Polen die in het kamp waren omgekomen. Alleen in een uithoek van Birkenau was een joodse herdenkingsplek te vinden waar op een plaat het aantal joodse Auschwitzslachtoffers zomaar verviervoudigd werd tot vier miljoen, een overdrijving waarvan latere Holocaustontkenners gretig gebruik zouden maken.

Kregen joodse slachtoffers toen in dit naoorlogse Auschwitz maar bitter weinig aandacht, andere gevangenencategorieën waren er nog slechter af. Roma en Sinti, asocialen en criminelen werden wereldwijd nog als te untermenschlich gezien om herdenkingswaardig te zijn.De herdenking van de kampen was – ook in België - antifascistisch en nadrukkelijk internationalistisch. Het ging zo goed als uitsluitend om wie in werkelijkheid of alleen in naam tegen de vijand hadden gestreden, verzetsstrijders en hun antipoden, de collaborateurs en al wie van 'samenheulen' met de vijand verdacht werd.

De bedevaart werd afgesloten met het beloofde debat. Onverhoopt kreeg ik de kans enkele vragen waarmee ik bij het uitwerken van mijn thesis was blijven zitten aan welwillende overlevenden te stellen. Nadat enkele vragen van andere deelnemers waren beantwoord, stelde ik enkele vragen over onderling gedrag in Auschwitz en andere nazikampen. De vijf of zes aanwezige overlevenden keken elkaar verbaasd tot verbijsterd aan. René Raindorf, een overlevende die ik later beter leerde kennen en hogelijk waarderen, deed een verdienstelijke poging om te antwoorden. Geboeid vroeg ik door, de zaal leek zich tegen mij te keren. In alle beroering stond toen iemand in het publiek op en die zei dat hij als gevangene in Buchenwald minstens één medegevangene had gedood. Het open debat werd op staande voet gesloten.

Enkele jaren later, na het afronden van mijn doctorale thesis (insider-outsider problematiek: kan een buitenstaander, iemand die de kampen niet heeft meegemaakt, er ook maar iets van begrijpen, iets over zeggen, iets aan toevoegen?), kwam ik terug in contact met de Auschwitz Stichting. Hun historisch manusje van alles, ene Hugo D. (de man is overleden, dus vermeld ik zijn volledige naam niet) wou mijn nog net niet gepubliceerde werkstuk inzien. Toen ik enkele weken later een door de Auschwitz Stichting georganiseerde tentoonstelling bezocht, zag ik tot mijn verbazing uittreksels uit mijn thesis tegen de muren hangen zonder enige verwijzing naar mijn noeste arbeid.

Op een vergadering in de kantoren van de Auschwitz Stichting moest Hugo D. zich excuseren. Kort nadien vernam ik uit betrouwbare bronnen dat de man de spot dreef met mij en mijn werk. Op de volgende samenkomst in de kantoren van de Stichting, sloten de rangen zich en werd ik als persona non grata weggezet.

 

Auschwitz in gedachtenis

Jaren later begon de Stichting me haar driemaandelijks tijdschrift, Sporen van herinnering toe te sturen. Daar stond en staat voor een beetje gespecialiseerd historicus weinig relevants in. Maar eind vorig jaar stak er een ‘speciale editie’ bij: Herdenken. Herinneringsoorden, en die loonde wel de moeite. Korte voorstellingen en bruikbare informatie over nazi gevangenissen en kampen. Dat leek me interessant voor een aantal ex-studenten van me die ondertussen in het onderwijs staan en ik nam contact op met wat ondertussen vzw Auschwitz in Gedachtenis heet.

De mij volkomen onbekende Johan Puttemans (pedagogisch coördinator bij die vzw) stuurde me een aantal exemplaren en voegde er ongevraagd een andere speciale editie aan toe: Van anti-judaïsme tot antisemitisme. Ik doorbladerde die lijvige brochure, zag meteen dat de vele illustraties erin niet of fout geduid en/of becommentarieerd waren. Daarom vroeg ik Johan Puttemans vriendelijk om meer informatie over die illustraties, de tekst leek interessant, voegde ik eraan toe, maar had ik niet volledig kunnen lezen omdat de krakkemikkige vertaling uit het Frans dat niet toeliet. De man reageerde dat ik toch moest weten dat januari voor hem een drukke maand was.

Goed, ik wacht tot halverwege februari, vraag tot drie keer toe een antwoord op mijn vragen over de foto’s, maar krijg zelfs geen beleefdheidsantwoordje. Begin maart liet ik dhr. Puttemans weten dat ik nog een week geduld wou oefenen, maar dat ik, als er niet werd geantwoord, me verplicht zag de deels onjuiste en deels ideologisch gekleurde en foute informatie in deze brochure aan te kaarten en recht te trekken in bredere kring. Dat moet, vind ik, omdat volgens dhr. Puttemans deze brochure verspreid wordt onder leerkrachten die deelnemen aan de door de vzw georganiseerde reizen naar Auschwitz, of met andere woorden gericht zijn op het onderwijs, op jongeren. Nu kwam er antwoord. Puttemans had het over mijn valsheid en sofisme, schreef dat hij zijn tijd voor nuttiger zaken wenste te gebruiken, beriep zich op zijn recht op een privéleven, beantwoordde niet een van mijn vragen en zei geen mails van mij meer te willen lezen.

 

In de uil gelogeerd

Ondertussen was me opgevallen dat de brochure in kwestie gebaseerd is op een lezing van niemand minder dan… Johan Puttemans. Kleine moeite dus, zo leek me achteraf gezien, om als pedagogisch coördinator vragen over de beelden die je hebt gebruikt makkelijk te beantwoorden.

Puttemans noemde me in een volgende mail een ‘platvloerse vlegel’, had het over een ‘pervers spel’ dat ik speelde, dat ik ‘snel wederom mijn psychiater moest raadplegen; bedunkt (sic) me dat die u te vroeg in de wijde wereld heeft gestuurd!’ en dat ik me tot de voorzitter van de vzw. moest wenden. Toen ik om diens mailadres vroeg, antwoordde Puttemans: ‘Wie zoekt, die vindt!’ en had het opnieuw over mijn ‘kinderachtig spelletje’. Dat ik niet zomaar het adres van de voorzitter kon vinden, bewees volgens hem ook hoe ‘ondeskundigheid’ ik was, ‘een simpel mailadres vinden blijkt al te moeilijk’. Hij waarschuwde me ook dat ‘indien u me bij name (sic) noemt, zal de vzw Auschwitz in Gedachtenis verdere stappen tegen u ondernemen! Dit is geen dreiging maar een belofte’ (mail van 9 maart).

Hierop wendde ik me tot de directeur van de vzw. en de voorzitter. Nog voor één van hen had gereageerd, kreeg ik een mail van Puttemans, die zei dat hij mijn klacht al had gelezen, dat ik ‘me had laten opmerken, mijn reputatie hierbij in volle glorie gezet, bravo hiervoor’ en ‘u mag zich rekenen op een reactie van onzentwege!’. In een post scriptum tekende hij met ‘Johan M.:Br:Gr:’ en daaronder ‘(in welke werkplaats zit u eigenlijk? O ja, heb vernomen dat u daar ook wat in aanvaring bent gekomen, what a surprise…)’ (zie hierover een post scriptum onderin) (mail van 8 maart ll.)

De directeur, de mij onbekende Frédéric Crahay, reageerde op 9 maart dat hij mijn klacht (die vergezeld ging van de volledige mailwisseling tussen Puttemans en mezelf), met enige verbazing had gelezen, ‘want dat Johan Puttemans hun volledige vertrouwen geniet als persoon, als medewerker en als wetenschapper’. Op de persoonsgerichte beledigingen ging hij totaal niet in. Hij zou zich hierover met de voorzitter onderhouden.

Op 14 maart liet de directeur van de vzw me weten dat hij, de voorzitter en de vzw geen contact meer met mij wensen en dat mijn mails niet meer beantwoord zullen worden. Dat alles omdat ik volgens hen alleen maar ‘slecht wil spreken over de Stichting Auschwitz’.

Mij ontgaat eerlijk gezegd wat aan het autoritaire en beledigend gedrag van medewerkers van deze Vereniging ‘goed’ is en hoe een stichting die Auschwitz in het vaandel draagt toelaten kan dat een ‘pedagogisch’ medewerker op dergelijke manier mensen bejegent die om informatie vragen.

Ondertussen heb ik de brochure grondig doorgenomen en kan ik tot mijn spijt alleen maar bevestigen van wat ik met mijn ellebogen aanvoelde: dit werkstuk is weinig meer dan een oppervlakkig en selectief samenraapsel, een historicus onwaardig, waarin ook nog eens antizionisme gelijkgeschakeld wordt met antisemitisme en moslims verre van positief afgeschilderd worden.

Elk totalitarisme begint met belediging, vernedering, discriminatie en uitsluiting van wie anders denkt of lijkt. Geef ze macht en ze vervolgen, zetten gevangen, folteren, deporteren, doden. Met wat dan ook in gedachtenis.

 

P.S. Wat het logegedoe betreft. Uit vrees voor intellectuele eenzaamheid na mijn pensionering ging ik een kleine tien jaar geleden in op een herhaald verzoek om toetreding. Bij Toren van Babel (Gent) zitten vast en zeker waardevolle mensen, maar rituelen, oppervlakkig gebabbel, bouwstukken zonder veel vel over de buik en eetpartijtjes, verhinderden dat daar ook maar iets kon uit voortkomen. Na een paar maand geduld oefenen, mijn ontgoocheling en kritiek niet onder stoelen of banken stekend, ben ik met slaande trom opgestapt. Ongelofelijk dat zoiets een jaar of tien later doorgedrongen is tot in Brussel (vzw Auschwitz) en dat een pedagogisch coördinator daar ongestraft over schrijven mag.

Deze 17.3.2022 geplaatste reactie op het discriminerend gedrag van een vereniging die tegen (bepaalde?) discriminatie strijdt, werd helaas niet gepubliceerd door het Salon van Sisyphus en De Wereldmorgen. Die meer dan verdienstelijke en absoluut noodzakelijke publicaties vrezen dat mijn reactie als een 'persoonlijke afrekening' geïnterpreteerd kan worden en denken dat publicatie ervan mij meer kwaad dan goed zal doen. Het siert ze dat ze me tegen mezelf willen beschermen, maar in werkelijkheid worden discriminatie en machtsmisbruik van 'Auschwitz in gedachtenis' toegedekt, wordt dit autoritarisme de vrije loop gelaten. Het gaat niet om mijn persoon maar om machtsmisbruik tegen personen die het wagen vragen te stellen bij dat machtsmisbruik.

Omdat achterop deze onder leerkrachten verdeelde brochure staat dat de vzw Auschwits in Gedachtenis (of de brochure zelf) gesteund wordt door Vlaanderen Onderwijs & Vorming, bracht ik deze instelling op de hoogte van mijn kritiek op de inhoud van de brochure en signaleerde ik ook de schandelijke behandeling die me te beurt was gevallen. Na wat vriendelijk heen en weer schrijven liet Onderwijs & Vorming me weten dat ze niet bevoegd waren om tussen te komen omdat de vzw een aan Onderwijs externe organisatie is, maar ook dat de 'onderwijsoverheid deze vzw op geen enkele manier ondersteunt, ook niet financieel' en dat ze de verantwoordelijken van de organisatie er zullen op wijzen dat ze het logo van Onderwijs & Vorming niet mogen gebruiken.