Een eeuw in vijfhonderd bladzijden | 'Memoires' van Geert Mak

Geert Mak, journalist en auteur van een viertal vulgariserende boeken over Nederlands sociale geschiedenis, verwierf in 1996 nationale bekendheid met Hoe God verdween uit Jorwerd. Deze invoelende beschrijving van de geleidelijke teloorgang van waarden, gebruiken en gedragingen in een Fries boerendorpje werd alom bejubeld.

Mak heeft zijn blik nu verruimd: een geschiedenis van de twintigste eeuw, met het leven van zijn vader (1898-1983) als biologische rode draad. Het verhaal van de Makken, een familie van gereformeerde 'kleine luyden', aangevuld met meestal interessante, vaak boeiende maar altijd summiere beschouwingen over de Geschiedenis met een grote g, in de marge van het persoonlijke bestaan.

Het boek werd of lovend of vernietigend onthaald. De enen hebben het over een wonder van vertelkunst, een panoramisch epos, waar iedere lezer zich zal in terugvinden; een monument van een tijdsdocument, verplichte lectuur voor de middelbare school. Anderen noemen deze dikke pil een slaappil vol opper­vlakkigheden en gemeenplaatsen waar alleen lijders aan slape­loosheid vreugde aan zullen beleven. Hans Warren heeft het in zijn bespreking over "een totaal mislukt boek, het cliché van de eeuw", vol versleten beelden die moeten doorgaan voor overweldigende diepzinnigheden. Het Amsterdamse studentenblad Propria Cures smeekt oom Geert te stoppen met vertellen, en stort vervolgens tonnen gal uit over deze "hoerenloper van de geschiedenis", wiens "familie nog kleurlozer is dan drie ton zwart-witsnoep". Veel kritikasters zoeken spijkers op laag water. Sommigen schrikken er zelfs niet voor terug Mak geweld aan te doen, door bijvoorbeeld te insinueren dat zijn familie, omdat ze de oorlog overleefd heeft, wel gecollaboreerd zal hebben.

Het moge duidelijk zijn dat De eeuw van mijn vader niemand onberoerd laat. Eén op duizend Nederlanders heeft het boek gekocht. Als ze het ook nog lezen, krijgen ze vast een betere kijk op de eeuw die ze deels zelf hebben meegemaakt. Mak krijgt ook lovende brieven van immigranten die iets meer zicht gekregen hebben op het calvinistische landje waarin ze te­rechtgekomen zijn.

De Makken waren een doorsnee Hollands, burgerlijk gezin. Inderdaad nogal kleurloos, ware het niet dat vader Mak eind jaren twintig als dominee met zijn gezin naar Nederlands-Indië trok. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen ze in Japanse kampen terecht, terwijl de vader, die als predikant uit vrije wil Nederlandse krijgsgevangenen was gevolgd, werd ingezet bij de aanleg van de beruchte Birmaspoorweg. Maar voor de rest waren het gewone mensen, en dat komt waarschijnlijk de herken­baarheid ten goede.

De auteur vertelt zo meeslepend en beeldend dat je onwillekeu­rig gaat meeleven. Bij de soms wat saaie familiekroniek be­trekt hij fascinerende beschouwingen over evoluties in het dagelijkse leven. Hoe dat door technische uitvindingen, wel­vaart en verbeterde levensomstandigheden even onmerk­baar als ingrijpend veranderde. Neem de communicatiemiddelen. Eind jaren twintig duurde het zeven weken voordat zijn ouders in Oost-Indië antwoord kregen op een brief naar Neder­land. Die wacht­tijd werd in één klap tot vijf dagen teruggebracht toen in 1933 een postvliegtuig werd ingelegd. Later bracht de telefoon direct contact, al werd er uit zuinigheidsoverwegin­gen alleen bij uitzondering gebruik van gemaakt. Dit "communi­ca­tiemiddel voor bestel­lingen en korte mededelin­gen" stond nog in de jaren zeventig bij de meeste mensen in onver­warmde ruim­ten, de gang of traphal. De toenemende wel­vaart bracht hier langzaam maar zeker verandering in. Het toestel verhuisde naar de huiskamer en werd gebruikt voor heuse gesprekken of, zo­maar, om wat bij te babbelen. De alledaagse communicatie is in de voorbije honderd jaar steeds vluchtiger geworden, stilaan opgedroogd als bron voor het nageslacht en geschiedkundigen.

Maar Mak kon putten uit de rijke briefwisseling van zijn ouders en familieleden. Ze bevat een schat aan informa­tie over hun doen en laten, gedachten en opvattingen, de wereld zoals zij hem beleefden, "ongekuist door de milde censuur van het geheugen". Hij kon ook beschikken over de memoires van zijn vader, een collectie preken en dozen vol prentbriefkaarten die zijn moeder haar hele leven bijhield. Verder maakt hij gebruik van gemeente-archieven, schoolopstel­len, familiefoto's en interviews met familieleden. Voor be­langrijke momenten in het leven van zijn ouders, hun geboorte en huwelijk, gaat hij in kranten na wat er die dag nog van belang was.

Het boek is meesterlijk geschreven. Het begint met de eerste geuren die zijn vader geroken moet hebben in de Schiedamse zeilmakerij waarin hij ter wereld kwam. "Vers, nieuw touw, zeildoek en teer. Dan was er de geur van zout en golven, van de grootzeilen, schoenerzeilen, fokken, bramzeilen, razeilen en stormfokken die in de werkplaats te drogen hingen. Er was een keuken, die naar melk en brood rook, en later op de dag naar kaantjes en gebakken vis. En ten slotte was er iets van hout, en de koelte van staal." De vluchtigheid van geur om de broosheid van herinneringen, de intrinsieke onkenbaarheid van het verleden aan te geven.

Het eerste hoofdstuk is opgebouwd uit de stof waaruit legenden worden geboetseerd. In Schiedam, waar begin deze eeuw jenever­fabrieken het straatbeeld bepaalden, dronken ook honden jene­ver en "zelfs de koeien, met het slootwater mee, en ze zwalk­ten door het gras. ... Een lauwe stank wasemde uit de muren van de drankfabrieken, de grachten dampten, de ogen van de arbeiders zwommen in de alcohol, de vrouwen waren mager en zwanger, de kinderen hoestten zich de longen uit het lijf".

Mak houdt dit geen vijfhonderd bladzijden vol, er zitten ook langdradige stukken in, maar het is en blijft een rijk boek, boordevol informatie, weetjes, anekdotes en inzichten. Dat door de ontwikkeling van het spoor afstanden verkleinden en massabijeenkomsten mogelijk werden; dat de opkomst van elek­triciteit veel hard labeur overbodig maakte, "een nieuwe helderheid, een nieuwe lichtheid van bestaan" bracht. Alles passeert de revue: het algemeen kiesrecht, de verzorgings­staat, de Koude Oorlog, kinderverlamming, het eerste strip­blad, de Suezcrisis, de inval in Hongarije, de overstroming van 1953, de eerste file, de seksuele revolutie, nozems en provo's, de Vietnamoorlog, het consumentisme, de emancipatie van de vrouw. De opmars van radio, film en televisie, met telkens weer doemdenkers die een of andere apocalyps voorspel­den. Zo vergeleek De Groene Amsterdammer "de lust die rock-'n-roll aan de danser verschaft met het wilde gekrijs van Sieg Heil van de Hitlerjongens, en waarschuwde dat door de voortdu­rende herhaling, het gehik en geschreeuw elk schaamtegevoel verloren ging".

Mak ruimt natuurlijk veel plaats in voor de godsdienst, het ambacht van zijn vader en, zeker in de eerste helft van de eeuw, echt een dienst van god. In die door ongevallen en plotse dood geteisterde wereld bestond veel angst en respect voor god. Voor Maks ouders was het geloof een vanzelfsprekende realiteit, ze werden erdoor samengehouden. De zoon, die "zo'n beetje van het geloof gevallen" is, spaart zijn kritiek niet op het gereformeerde milieu, waar volgens hem geen ruimte was voor "gewone blijdschap, een beetje gewichtloos geluk".

Mak neemt ook de 'heldendaden' van de Nederlandse kolonisators op de korrel. In 'Indië' begonnen ze nog met slavernij toen die in de VS al officieel was afgeschaft. Ze voerden een "praktisch fascistische regeringsvorm" in, zoals Anton Mus­sert, leider van de Nederlandse nationaal-socialisten, het bewonderend uitdrukte bij zijn bezoek aan Nederlands-Indië in 1935. Mak belicht het schrijnende lot van de koelies maar blijft een beetje aan de oppervlakte. Hij verzwijgt de gruwe­len die beschreven staan in de wetenschappelijk studie waar­naar hij nochtans verwijst.

Zoals steeds probeert hij te begrijpen wat mensen bezield kan hebben. Hoe was het mogelijk dat zijn moeder in 1937 over haar Indisch personeel schreef dat "het eigenlijk machines zijn. Ze doen hun werk en leven verder hun eigen leventje in de kam­pong, en als je maar aan de touwtjes trekt dan draait het zaakje wel. Wat ook echt Oosters is: dat je met hun persoon­lijke belangen geen rekening moet houden. Net als in de Bij­bel". Maar schelden op het personeel mocht niet, dat was beneden alle peil. Racistische trekjes, denkt ook Mak, maar desondanks gingen zijn ouders goed om met hun bedienden. Het moet aan het koloniale denken gelegen hebben. Een laatdun­kende houding tegenover oosterlingen was voor westerlingen 'gewoon' de norm; zij "waren de baas, de anderen moesten worden over­heerst". Dat vanzelfsprekende superioriteitsgevoel werd dag in dag uit geschraagd door vele negatieve vooroordelen.

Voor de Hollanders was er geen ander 'Indië' dan dat wat zij konden en wilden zien. Behoeften, verlangens en ideeën van autochtonen waren van geen tel, hadden geen bestaansrecht. De Nederlanders begrepen er dan ook niets van toen na de Tweede Wereldoorlog massale bevrijdingsbewegingen op gang kwamen. Vijftig jaar na datum hebben ze het nog altijd moei­lijk met het feit dat ze verdreven werden; alsof hén onrecht is aange­daan.

Alle middelen waren goed om de onafhankelijkheidsstrijd van de Indonesiërs te onderdrukken. Tot en met het inzetten van voormalige Nederlandse SS'ers. Ze konden zich rehabiliteren door hun nazi-en Oostfronterva­ring in dienst te stellen van het eigen vader­land. In 1947 werden voor een 'beperkte politi­onele actie', het heroveren van economisch waardevolle gebie­den, honderdduizend militairen uit het moederland overge­bracht. Niettegenstaande fel internationaal protest volgde het jaar daarop nog zo'n actie: terreur, martelingen, gruwelen. Tot op de dag van vandaag wordt dit door het zelfgenoegzame Nederland ontkend, "men blijft slechts spreken van 'excessen'; Nederlanders plegen geen oorlogsmisdaden, nooit".

Het boek is me iets te familiegebonden, soms kreeg ik het gevoel bij Mak op schoot te zitten terwijl hij weemoedig in het familie-album bladert. De scheiding in het haar van broer­lief, de sproeten van zijn zusje, de geschenkjes die ze bij verjaardagen uitwisselden: het is een beetje van het goede te veel. Mak heeft oog voor de miserie in vroeger tijden, maar globaal genomen roept hij het beeld op van een gelukkige tijd. De nostalgie is nooit ver weg. Misschien ligt dat aan het feit dat hij, een nakomertje uit 1946, zijn vader en diens eeuw niet echt gekend heeft.

Zonder de erin verwerkte sociale en grote geschiedenis zou De eeuw van mijn vader maar een mager beestje zijn. Te oordelen naar wat Mak verhaalt over de Tweede Wereldoorlog, mijn onder­zoekster­rein, zou ik toch niet al te zeer betrouwen op zijn weergave van geschiedkundige feiten. Het is allemaal wat vluchtig en oppervlakkig, journalistiek. Feit en fictie worden niet altijd goed uit elkaar gehouden. Dat de Deense koning de jodenster opspeldde om er uitdagend mee door de straten van Kopenhagen te paraderen, is een mooie legende. Alleen werd de jodenster nooit ingevoerd in Denemarken. De uitroeiing van joden en zigeuners staat niet "nauwkeurig omschreven in Mein Kampf". De beslissing over de Endlösung viel niet op de Wannseeconferentie, de genocide was toen al een half jaar aan de gang. En bij het misdadige bombardement op Dresden sneuvel­den vele tienduizenden Duitse burgers, maar 250.000 is zwaar overdre­ven.

Toch brengt Mak interessante zaken onder de aandacht. Nooit gedacht dat begin deze eeuw de fiets in Nederland nog een curiosum was! Het was een hele gebeurtenis toen rond 1910 in Schiedam een Overdekte Wielrijschool kwam, waar leerling-fietsers "in een leren korset met handgrepen werden gehesen en onder de vrolijke tonen van een pianist vervolgens door twee geüniformeerde assistenten beetgepakt en op een fiets de zaal doorgerold". Achteraf gezien lijkt het ook bijna onbegrijpe­lijk dat de Nederlandse pers in 1933 zeer gematigd reageerde op Hitlers machtsgreep. Sommigen hadden zelfs woorden van lof voor de Führer, Mein Kampf en zijn anti-semitische poli­tiek. Toen de oorlog al ruim twee maand bezig was, stuurde koningin Wilhelmina hem nog een gelukstelegram omdat hij als bij wonder aan een bomaanslag was ontsnapt.

In Nederlands-Indië hingen in 1938 op nationale feestdagen de steden vol vlaggen, ook de nationale Duitse vlag, die met het hakenkruis. Toen ik dit las daagde het me dat ook hier te lande de hakenkruisvlag gewapperd moet hebben. En jawel hoor, zeker tot het begin van de oorlog.

Ondanks enkele tekortkomingen is De eeuw van mijn vader be­slist een aanrader. Bedenk wel dat één derde van het boek handelt over gereformeerde Kerken, Nederlands-Indië en de verzuiling in Nederland. Belgen komen alleen aan bod als vluchtelingen, tijdens de Eerste Wereldoorlog, en in volgende passage: "Er reden nog paardenkarren rond, grote ratelende wagens met twee enorme Belgen ervoor, hun stallen, schuin aan de overkant van onze gracht, roken wild en gevaarlijk". Het duurt even voordat je doorhebt dat het om paarden van het Belgische ras gaat. Overigens wordt 'belg' in deze betekenis met een kleine b geschreven.

Mak, Geert - De eeuw van mijn vader, Atlas, Amsterdam, 524 blz.

Gepubliceerd in De Morgen